Marc Wilmots coacht volgens dezelfde mentaliteit die hij vroeger als speler had: achterin alles stevig dicht en dan met z’n allen zwoegen om door de muur van de tegenstander te breken. Het resultaat en het vertoonde spel zijn van ondergeschikt belang, zolang er na het laatste fluitsignaal maar elf mannen naar binnen komen die exact evenveel liters zweet hebben vergoten. Hoeveel kritiek de Belgische supporter ook op Wilmots heeft, dit is het enige aspect waarop hij hem nooit zal afrekenen. Het is een houding waarvan we ooit collectief hebben beslist dat ze hoort bij ons land.
Hard Gras
Enkele maanden geleden kreeg ik een e-mail van de hoofdredacteur van het literair voetbaltijdschrift Hard Gras. Nederland had nagelaten zich te kwalificeren voor het komende EK, dus wilden zij voor de maand juni dan maar een themanummer maken rond de Rode Duivels. En of ik daarin een paar pagina’s kon vullen. Vraag even een voetbalminnende Nederlander naar de status van Hard Gras en je zal begrijpen waarom ik eerst heel luid ‘ja!’ riep en meteen daarna in blinde paniek onder mijn keukentafel kroop.
Soit, van onder een tafel kan je ook typen en dus staan er nu een stuk én een begeleidende lino van mijn hand in Hard Gras nummer 108, waarvan jullie een exemplaar kunnen kopen in de krantenwinkel of bestellen op de website, of hier. Naast mezelf spelen ook Ivo Victoria, Paul Baeten Gronda, Joost Vandecasteele, Lize Spit en een pak anderen mee, dus je krijgt genoeg waar voor je geld.
Mijn bijdrage heeft als titel ‘“Hazard eraf!” – De aanvoerder van het verkeerde land’ en gaat over hoe onze huidige nationale ploeg niet langer bij de volksaard past, en welke problemen dat oplevert. Veel meer nog dan dat gaat het over een Chelseashirt en mijn iets te gênante idolatrie voor een knul die acht jaar jonger is dan ik.
(Update: deze special werd afgelopen vrijdag gerecenseerd in de letterenbijlage van De Standaard.)
Roll me over slowly
Dit weekend leerde ik toevallig het begrip ‘I want song’ kennen. Het is de naam die wordt gegeven aan het typische nummer aan het begin van een Disneyfilm, of bij uitbreiding elke musical uit de vroege Hollywoodjaren, waarin de protagonist vertelt wat hij het allerliefst wil en waarnaar hij de rest van het verhaal op zoek zal zijn.
Ik kon niet anders dan denken aan het afgelopen jaar, waarin iemand mij verplichtte om mijn eigen I want song te schrijven, of om op zijn minst eindelijk eens na te denken over wat voor mij belangrijk was en dat hardop uit te drukken.
Tijdens dat nadenken liep het leven gewoon door en net op het moment dat ik mijn I want song af had, gebeurde er van alles waardoor het er opeens naar uitzag dat van wat ik net had bedacht, niets meer mogelijk zou zijn. Net zoals in de film draaide ik rondjes en probeerde met alle macht het probleem op te lossen terwijl de situatie er steeds uitzichtlozer begon uit te zien.
Ik had meer moeten vertrouwen op wat ik al zo lang weet over film: er komt altijd nog een tweede plot point en een derde act met een ontknoping en een moment waarop de protagonist buiten door de stad loopt, op een lenteavond in Amsterdam bijvoorbeeld, en kijkt naar de reflectie van de straatverlichting op het water en in zichzelf begint te neuriën en pas na een tijdje doorkrijgt dat het de melodie van zijn I want song is die hem onbewust ontsnapt.
Kassa
Aan de kassa van de Delhaize ergerde ik mij een beetje aan het meisje voor me in de rij, niet door de hoeveelheid boodschappen die ze had – die bestonden uit niet meer dan een fles wijn, een pak spaghetti en één eetrijpe avocado – maar doordat ze bewust géén balkje neerlegde toen ze zag dat ik eraan kwam.
Bij het afrekenen weigerde de machine haar betaalkaart. Het meisje veegde even met de chip over haar wollen trui en probeerde opnieuw, zonder succes. ‘Het is de chip,’ zei de kassajuffrouw. ‘Waarschijnlijk moet je ermee naar de bank.’ Het meisje haalde een tweede kaart boven, maar ook die werd niet aanvaard. Besluiteloos en met een rood hoofd keek het meisje van haar portefeuille naar haar boodschappen, van de ongeïnteresseerde kassajuffrouw naar mij en de rest van de rij. Daarna vroeg ze of ze de spullen aan de kassa kon achterlaten terwijl ze snel ergens geld zou gaan afhalen. Ik dacht na: ik kon me niet meteen een automaat bedenken in de buurt.
I can’t get my head around it
I need my girl (Brussel, 25/6/13 – Brussel, 22/3/16).
Slechts 84% plagiaat.
It‘s all gone slow motion
Als ik iets minder lang had getreuzeld, met aankleden of met het eten van de kat, zou ik om half tien op de metro hebben gezeten aan Kunst-Wet. In de plaats daarvan heeft alles wat gebeurde zich ontvouwd terwijl ik nog onderweg was naar Brussel. Ik zag de chaos toenemen en de politie zenuwachtiger worden, maar wist niet wat er precies was gebeurd. Hoe ernstig het allemaal was, drong pas door toen ik alweer met een koffie aan mijn bureau zat.
Ik verkocht mijn ticket voor het optreden van Tindersticks die avond, omdat ik snapte dat ik nooit in Leuven zou geraken en omdat ik geen enkele zin meer had in muziek die mijn eigen verdriet versterkt. Ik dacht aan het nummer Days of Fire, dat Nitin Sawhney schreef na de aanslagen op de metro in Londen, en waarvan ik altijd had gehoopt dat ik het gevoel waarover hij zong nooit zelf zou kennen. Ik drukte op ‘play’ en het gevoel waarover hij zong kwam in één keer staalhard binnen.
De dag ging voorbij zonder werken. Ik ging naar buiten en liep door de stad tot de wachtrijen aan de stations zouden wegebben. Ik zag de zonverlichte straten die ik elke lente zie en ik dronk een Geuze waar ik altijd een Geuze drink. Ik wilde niet alleen zijn, maar ik wilde zeker niet zijn bij mensen die ik niet goed genoeg ken. Ik twijfelde om een bus te nemen naar het dorp van mijn moeder, maar ook dat deed ik uiteindelijk niet. Ik wilde alleen maar bij jou zijn, maar ik wist niet hoe dat kon.
De stad liep langzaam leeg. Ik stapte in een doodstil station op een vertraagde, lege trein en kwam uren later pas thuis in een huis waar niemand op mij wachtte. Ik keek naar de nieuwsuitzendingen op de televisie en ik dacht aan de zin die ik een paar maanden eerder had opgeschreven, na de aanslagen in Parijs: ’terreur bedreigt alleen wie een toekomst heeft, of zich kan voorstellen hoe die eruit ziet.’ Het maakt geen verschil of ik morgen opnieuw de metro neem of niet.
I never said I was deep
I.
In het nieuwe huis slaap ik veel minder vast. Misschien komt dat door het lawaai op straat, of door het licht dat de gordijnen nog doorlaten. Ik heb de indruk dat ik daardoor vaker droom, of in ieder geval vaker mijn dromen onthoud. In één van die dromen zag ik mijzelf in een onbekend appartement, op een onbestemde plaats. Ik herinner mij niet meer hoe het eruit zag of hoe het kwam dat ik daar plots woonde, enkel nog dat mijn bovenbuurvrouw het plus size model was dat ik al een tijdje volg op Instagram. (Plus size model is hoe we tegenwoordig een erg mooi meisje noemen dat er verder absoluut normaal uitziet.) Ik ken het model alleen maar omdat zij vorig jaar eens op tv is gekomen, nadat een stelletje eikels had haar uitgelachen aan het fitnesscentrum en zij hen met een jaloersmakende zelfzekerheid van antwoord had gediend. Ook in mijn droom had ik nog nooit met het meisje gesproken, maar nu stond haar appartement onder water, door een gesprongen leiding of zo, en ik bood aan om haar te helpen met opruimen en zo werden we vrienden. Terwijl ik een dweil door de gang en woonkamer haalde, kwam Moussa de trap op om te kijken waar ik bleef – waarschijnlijk hadden we allebei onze voordeur laten openstaan in het gedoe – en alles was zo goed voor dat ene moment en iedereen lachte en ik had alles wat ik nodig had tot vlak voor ik weer wakker werd.