Ik wilde het niet horen vanmorgen. Ik wilde niet zo bruusk deze nieuwe wereld in. Ik wilde half wakker uit bed rollen, het kacheltje aanzetten in de badkamer zodat zij het warm zou hebben tijdens het klaarmaken, en dan nog even verder slapen.
Ik wilde niet opstaan en niet horen wie er wat allemaal van vond.
Dat duurde een half uurtje. Daarna begon ik aan de dag. Ik ruimde op, stapte de auto in, kwam terug en poetste het hele huis. Ik dacht niet te veel na over wat er was gebeurd en zo zal het wel de meeste dagen gaan.
Soms schoot het mij opnieuw te binnen, maar ik sprak erover met niemand. Ik was vergeten — neen, ik was het niet vergeten, ik had het onderschát — hoe graag mensen het bestaande kapot willen maken van zodra ze geen enkele andere oplossing meer zien. Ik had het nochtans moeten weten, ik heb het zo vaak zelf gedaan.
Bij Hanneke las ik:
Ik wil hier blijven.
Ik wil dat iedereen elkaar liefheeft.
Ik heb een kinderlijk verlangen dat iedereen elkaar liefheeft.
Ik wil dat iedereen elkaar liefheeft. Ik wil kinderen die ik kan liefhebben en die zelf ook vinden dat liefhebben het allerhoogste is.
Wij zijn niet de zwaksten in Amerika. Wij komen de volgende vier jaren zonder al te veel kleerscheuren door. Maar we moeten wel af van het klimaat dat ons naar deze dag heeft geleid en waar wij ook zelf middenin zitten. Ik heb te veel te verliezen om mij daarvan niets aan te trekken, zoals een kamer met een kacheltje en iemand die het graag warm heeft wanneer ze opstaat.