Niet aan vroeger denken

Er was het meisje bij wie ik mocht logeren omdat er de volgende dag geen treinen zouden rijden. Ik had dat in geen jaren meer gedaan, logeren, en heb mijn koffer drie keer opnieuw ingepakt omdat ik niet kon beslissen wat ik nodig had. De volgende morgen stond ik voor haar boekenkast, op zoek naar iets om te lezen tijdens de busrit van anderhalf uur, en ik herinnerde mij dat ik niet zo lang geleden op precies dezelfde manier ’s ochtends voor mijn eigen rek had gestaan. “Welk boek heb je nog niet gelezen?”, had zij toen van onder de lakens gevraagd, in plaats van “welk vind je het allermooist?”, en dat was de eerste keer dat ik merkte dat wij anders naar de dingen keken.

Er was de avond van de logeerpartij, toen wij terugkwamen van het café en praatten over vroeger, want dat is tenminste iets wat ik kan. Voor de ingang van het stadspark lag een dode egel op een opgerolde jas. We bleven staan en bukten ons om beter te kunnen kijken. Aan de overkant van de straat leunden twee jongens tegen een hek. Een van hen rookte een sigaret. “Hij is niet dood”, riep deze, “hij wil alleen niet weg.” “We staan hier al een half uur”, vulde de tweede aan. Zij hadden voor de egel gezorgd en wachtten nu geduldig af tot hij weer naar huis durfde.

I can see why you prefer Solomon to Art

In de warme nazomer van 2004 bracht ik met mijn studentenvereniging een weekend in Noord-Limburg door. Ik speelde er kennismakingsspelletjes met achttienjarigen en had geen enkele aandacht voor de wereld buiten het kampeerterrein, tot ik een sms kreeg van de jongen die later mijn huisgenoot zou worden. “Dré is dood, man.” Ik schrok.

(meer lezen op deredactie.be)

De Morgen heeft haar in memoriam voor Solomon Burke quasi volledig gekopieerd uit Wikipedia. Ik vond dat de man een mooier eerbetoon verdiende. Mijn bedoelingen waren goed, maar uiteindelijk heeft de meest hectische middag van het jaar een niet meer dan middelmatig stuk opgeleverd.

I may be limping but I’m coming home

Op de dag waarop Solomon Burke stierf en ik iedereen opdroeg om naar Got to get you off of my mind te luisteren, het nummer dat tot anthem wordt verheven in het boek dat van mij een man heeft gemaakt (bél mij, Friedl’!), bezocht ik de dierentuin om de eerste verjaardag van mijn petekind te vieren.

Ik deed hem een muts cadeau voor wanneer het winter wordt en een sjaal die op de mijne lijkt. Wij aten prinsessentaart uit bordjes met Winnie de Poeh en ik keek naar de dieren terwijl Tijs met open mond in slaap viel. Als hij aan dit tempo verder blijft groeien, zal ik een gouden troon voor hem bouwen en hem leren hoe hij rozen moet uitdelen aan meisjes die voor hem dansen.

Bij de konijnen kwamen wij iemand tegen over wie ik het een dag eerder nog had gehad, toen ik mijn eerste grote liefde beschreef. Na meer dan vijftien jaar begonnen het meisje en ik aan een verlegen gesprek, terwijl zij haar zoontje in de armen hield en ik mijn nieuwe grote liefde en een slapende Tijs.

Je te plumerai la tête

Septante?”, riep iemand verderop in de straat. Ik keek op. Het was een zwarte man, normaal gebouwd maar met een bol gezicht. Hij lachte, maar niet van harte en mompelde tevergeefs nog een paar lagere getallen naar de andere kant van het venster. Daarna liep hij hoofdschuddend weg.

Op de plaats waar de man had stilgestaan, stopte ik ook. Ik frunnikte aan het verband rond mijn verbrande hand en keek opzij. Achter het raam zat een zwarte vrouw op een krukje dat was bedekt met een deken in luipaardmotief, om te voorkomen dat haar billen aan het hout zouden kleven. Ze speelde ongeïnteresseerd met haar gsm. Haar ogen waren opgemaakt om op die van een kat te lijken. Ik hou niet van katten en eigenlijk hou ik ook niet van vrouwen die met hun gsm spelen in mijn aanwezigheid. Daarover dacht ik even na, tot de vrouw mij opmerkte en mij strak aankeek. Ik schrok. Ze zag er boos uit, of dat waren opnieuw die ogen. Ik voelde dat ik begon te blozen en liep verder.

Het was koortsig weer: warm en koud tegelijk. Ik zweette van het snelle stappen. Mijn trein had zo veel vertraging dat ik hem nog net haalde en toen ik op mijn gsm keek, merkte ik dat ik twee ongelezen berichten had.

Al langer dan een werkdag zit ik hier

Het lijkt alle ingrediënten te hebben voor een goed verhaal. Twee beste vriendinnen achter dezelfde man. Een bedrogen echtgenoot. Een moord uit jaloezie, een parade van alle zeven hoofdzonden. Het is Baantjer, maar dan in het echt. De vermoedens zijn zo duidelijk dat het ontbrekende bewijsmateriaal na een cognac bij Lowietje wel vanzelf zal komen bovendrijven. Maar net zoals bij Baantjer heb ik er geen enkele behoefte aan om te weten hoe dit verhaal afloopt.

(meer lezen op deredactie.be)

Being funny is not anyone’s first choice

In de week waarin ik met mijn vorige, minder leuke job begon, leek het ook heel even alsof alles beter zou gaan. Ik geraakte bijvoorbeeld nog in Londen wanneer ik dat wou en op de trein daarnaartoe las ik Moab is my washpot, de autobiografie van Stephen Fry die sindsdien is vastgeroest in de top vijf van boeken die ik op de radio zal gaan voorstellen wanneer Friedl’ mij eindelijk belt. (Bel mij, Friedl’.)

Nu heeft die autobiografie ook een tweede deel, dat heel saai The Fry Chronicles heet. Ik bestelde het met mijn grotemenerenvisakaart nog voor de inkt goed en wel droog was en zonder het zelf te lezen leende ik het uit aan iemand anders, omdat mij dat belangrijk leek.

Nu ik geen boek meer had, verveelde ik mij ’s avonds en om niet te moeten denken aan de autobiografie die ik zelf nooit zal schrijven, ging ik op café met een van de beste vrienden die ik heb. “Je bent een karikatuur van jezelf geworden”, zei hij, want beste vrienden mogen zoiets zeggen. “Ik ben begónnen als een karikatuur van mezelf”, antwoordde ik, “want een boek met als titel En toen ging alles goed wil niemand lezen.”

(“Herfst 2009 Yezerskiy was de beste Yezerskiy”, zei iemand hier ooit, maar ik ben niet van plan om nog eens mijn leven als pasmunt te gebruiken voor een mooi verhaaltje af en toe.)

A stare like yours is hard to find

Het was half augustus toen Maartje en ik op een terras zaten aan het water en onszelf deadlines oplegden. Ik zou voor één september werk gevonden hebben en zij zou twee dagen daarna weer in Afrika zijn. Toen ik thuiskwam, ontdekte ik dat de harde schijf van mijn iMac zichzelf had opgeblazen.

Vandaag hebben wij allebei onze deadline gehaald, startte ik mijn herstelde iMac op en besefte ik voor het eerst echt wat ik allemaal ben kwijtgeraakt.

Want van mijn werk en mijn boekhouding heb ik backups zat, ik ben niet achterlijk, maar er zijn van die kleine dingen waaraan ik nooit had gedacht. Hoe mijn bureaublad eruit zag, bijvoorbeeld, welke programma’s ik had, hoe mijn muis zich gedroeg en welke cd’s er in mijn iTunes zaten, dat is nu allemaal weg. En veel erger nog: ook de honderden mails met complimentjes, tekeningen, werkaanbiedingen en de lange brieven die het kleine blonde meisje naar mij schreef. Mails die ik waarschijnlijk niet meer zou hebben herlezen, maar die mij ooit heel blij hebben gemaakt en waarvan het mij geruststelde dat ze er waren.

Van het meest noodzakelijke heb ik backups zat, want ik ben niet achterlijk, maar ik ben echt heel veel andere dingen kwijt en ik vind dat zo erg dat ik wel zou kunnen janken.