Mijn verjaardag begon dit jaar met de jongen die voor mijn ogen werd aangereden op straat. Hij was met de fiets, en werd vol in de flank geraakt door een auto die hem voorrang had moeten verlenen. Het beeld van zijn bebloede gezicht is mij de hele week bijgebleven en werkte als een filter, waardoor ik alles lelijker zag en het steeds moeilijker kreeg om de botte manier te verdragen waarop wildvreemden en bekenden zich tegenover mij gedroegen.
Nieuw-Zeelanddiep in de zangeres
Ik droomde vannacht dat ik de neus van Tom Van Dyck brak en dat er onbekende mensen achter mij aanzaten. Zij deden niets verkeerds, maar kwamen mij met tientallen tegelijk zo hinderlijk dicht op de huid dat ik alleen nog de keuze had tussen verongelukken of mijn eigen leven nemen. Tot drie keer toe moest ik mijzelf dwingen om mijn ogen te openen zodat alles zou ophouden, maar telkens weer begon er daarna een nieuwe droom die op hetzelfde uitdraaide.
Er is iets gebeurd waardoor zij niet praten
I.
Voor de derde keer op een maand tijd zat ik ergens in het Brabantse hinterland langs de kant van de weg, met het achterwiel van mijn fiets op de schoot. Normaal gezien ben ik geen man die iets met zijn handen kan, dus geeft het mij een vals gevoel van zelfredzaamheid wanneer ik een nieuwe band opleg.
II.
Omdat ik toch niet genoeg vertrouwen had in mijn eigen werk om nog veertig kilometer verder te rijden, koos ik een kortere route naar het huis van mijn moeder. Ik at er courgettesoep met twee broodjes terwijl zij vertelde hoe het met mijn grootouders steeds slechter gaat.
III.
Ik nam de bus terug naar huis en miste mijn halte omdat ik ingesloten zat achter een vrouw die nog nooit met het openbaar vervoer had gereisd. Ze zat de hele weg nerveus om zich heen te kijken en hield haar ticket krampachtig vastgeklemd uit angst om het te verliezen.
IV.
Achter haar zag ik een kolos van een man uitstappen. Hij was kaalgeschoren en droeg een bomberjack. Op de achterkant van zijn hoofd stonden in gotische letters de woorden “white power” getattoeëerd. Ik schrok. Natuurlijk weet ik dat er zulke mensen bestaan, maar ik had er nog nooit een gezien zonder Louis Theroux tussen ons in.
V.
Terug in de stad ging ik op de nieuwe Dijleterrassen in de zon zitten lezen en ik probeerde te bedenken met hoeveel mensen ik hier liever zou zijn dan alleen. Ik geraakte niet verder dan drie.
Nobody else really wants to stay
Er is de vriend met wie ik in de auto terugreed van een avondje met mannen onder elkaar en die al mijn problemen in één zin wist samen te vatten. Hij zei het achteloos, in een gesprek over iets heel anders, en ik denk niet dat hij er iets bijzonders mee bedoelde. “Ik ken niemand die zo hard vasthoudt aan alles wat hij kent”, zei hij, “maar tegelijk nieuwe dingen toch zo snel beu wordt.”
Elke dag is zelfs de kleinste beslissing die ik maak een strijd tussen die twee uitersten. Kan het dan verbazen dat ik zo doodmoe ben de hele tijd?
Er is de vriend die schrok toen we in de Koningsstraat voorbij een wapenwinkel liepen. Even later stonden we aan de overkant in de gietende regen voor het graf van de onbekende soldaat te schuilen onder dezelfde paraplu. We maakten grapjes over Pieter De Crem, maar zo lollig is het natuurlijk niet, wat de CD&V zich allemaal permitteert in dit land der blinden en zo lollig is het niet hoe de vriend en ik elkaar iedere keer iets meer kwijtraken.
Er is het meisje dat pannenkoeken kwam eten voor ze weer naar Brussel vertrok. Omdat ik niet wist wat ze het liefst lustte, kocht ik maar gewoon alles, maar zelfs alle honing, Nutella en appel-kers ter wereld hadden er niet voor kunnen zorgen dat zij zich beter zou voelen.
Er is dat lied van Magnapop, dat begint met “everything is good these days, but all of my friends are dying.” Ik heb geprobeerd om alles beter te maken voor mijzelf, door te verhuizen en van werk te veranderen en door niet meer aan vroeger te denken, maar ik heb nog steeds geen tijd voor andere mensen en ik schrijf niet meer graag en alles is oké nu hoor, dat wel, maar ik ben zo doodmoe en het lukt mij maar niet om écht iets wezenlijks te veranderen voor de mensen om wie ik geef.
I will one day shine with you
(Als ik niets meer schrijf, is dat omdat ik niets meer beleef. Deze pre-lente breng ik buiten door, met The Vaccines in mijn hoofd. Maar ooit, binnenkort, wordt alles weer zoals vroeger.)
Towards tiny cities made of ashes
Naast mij op de bus zat een zwarte jongen van pakweg zestien, met een gladgeschoren hoofd en een wijd uitvallend ruitjeshemd. Hij sliep, half weggezakt in zijn zeteltje, en zijn hoofd botste tegen het raam bij elke oneffenheid in de weg. Over zijn hele rechterwang liep een dik en slecht verzorgd litteken, als van een mes. In zijn hand hield hij een half leeggegeten pak Tuc-koekjes.
Tegenover mij, met de rijrichting mee, zat een zwarte mevrouw die op haar schoot een plastic winkeltas met luipaardprint droeg. In haar oren had ze enorme houten ringen met precies hetzelfde motief. Ze stapte af aan de bushalte waar het water een bocht maakt.
Buiten stonden een Aziatisch meisje met haar dat tot aan haar billen reikte en een struise, ongeschoren man. De man had een versleten jeans en leren jekker aan, met daarover een geel sjaaltje met bloemenmotief. Hij rookte een sigaret en met regelmatige tussenpozen spuwde hij dikke klodders slijm naar buiten, wat enigszins afstak tegen zijn verfijnde accessoire.
Ik betastte voorzichtig mijn tanden, die alleen nog maar pijn doen wanneer ik eraan denk, en beet op mijn tong toen de bus bruusk moest remmen. “Ge kunt niet alles zien, he!”, riep de chauffeur vergoeilijkend, maar van waar ik zat, kon ik niet zien of hij dat tegen ons riep, tegen iemand buiten of zomaar, in het wilde weg.