
I want to believe in everything you believe

Het weekend nadat Wouter Weylandt was overleden, had ik geen zin meer om zelf te gaan fietsen. In de maanden daarna vond ik andere excuses, zoals het slechte weer en te veel werk, en na de beelden van gisteren zag ik het al helemaal niet meer zitten om nog eens een toertje te maken. Zeker niet in mijn oude dorp, waar elke huisvrouw een auto heeft die breder is dan de wegen waarover ze moet rijden.
Maar die fiets was er nu, dus moest ik maar niet flauw doen. Ik ontbeet, kleedde mij om en vertrok. Na een half uur rijden sprong er, vlak voor een korte kasseistrook, van achter mij een tweede wielertoerist weg, die ik tot dan toe nog niet had opgemerkt. “Dat lukt zomaar niet, makker!”, zei ik bij mezelf. Ik schakelde wat zwaarder en zette aan. Zes seconden later bleek dat het wél zomaar zou lukken. Ik keek een beetje verdwaasd. “Ik hoop dat er deze zomer niemand meer valt”, dacht ik, “zodat ik eindelijk terug in conditie geraak.”
Eén plaats nam het meisje zelf in, de andere was voor haar goedgevulde zwarte rugzak. Ze droeg een sober jurkje dat ze combineerde met net iets te veel accessoires, in haar laarzen zaten fluogestreepte sokken die alleen te zien waren vanuit de hoek waar ik zat. Uit haar handtas haalde ze twee kleine doosjes en een spiegeltje, die zorgvuldig ze naast elkaar op het tafeltje schikte. Terwijl de trein hevig schudde in een bocht, deed ze zonder verpinken haar contactlenzen in en begon ze haar oogleden te schminken. Toen ze daarmee klaar was, las ze verder in haar boek, waaruit ze eerst vier postkaarten haalde die dienst deden als bladwijzer.
Tegenover haar en naast mij zat een jongen van een jaar of vierentwintig. Hij droeg een grijs pak en had een stoppelbaard waarvan hij zich erg bewust was. In zijn linkerhand hield hij een Blackberry, waarin hij een lang gesprek voerde over een fiets met een lekke band. Hij sprak aanstellerig luid, met een West-Vlaams accent. Na elke schaterlach keek hij naar het meisje, dat onverstoorbaar bleef doorlezen. Met zijn rechterhand speelde hij met het lederen hoesje van zijn telefoon. Daarnaast had hij zijn visitekaartje gelegd. Er stond ‘Petercam’ op, en daaronder zijn naam en titel. De letters waren in de richting van het meisje gedraaid. Ze keek niet één keer op.
Na afloop van het gesprek werd ik naar de redactie geleid, waar ik nog even mocht wachten tot mijn nieuwe beste vriend zou binnenkomen. Ik nam plaats in een rode zetel in een kooi van glas en las De Morgen twee keer uit, terwijl ik geamuseerd toekeek hoe naast mij mensen in rijen van zes achter hun computer zaten of bedrijvig rondhuppelden. Een meisje gaf een felgekleurde cowboyhoed door, iemand anders paste een t-shirt.
Toen drie kwartier later mijn nieuwe beste vriend nog steeds niet te bespeuren viel, ging ik maar weg. Na lang twijfelen liep ik eerst nog zenuwachtig de hele zaal door, zodat ik aan de enige man die ik herkende kon vragen of hij misschien mijn cadeautje wilde bewaren voor zijn collega die op dat moment in de studio zat. Stamelend probeerde ik hem ervan te overtuigen dat het niet zó vreemd was dat een onbekende jongen met baard een geschenk kwam afgeven dat in een prinsessentasje was verpakt.
Mijn kleren kleefden toen ik naar huis reed door een muur van zon, veel sneller dan ik gekomen was en veel voorzichtiger vooral. Elke keer ik een quasi perfecte dag heb, verwacht ik dat er opeens vanuit het niets een vrachtwagen op mij zal inrijden. Misschien scheelt er iets met mij of misschien ligt het aan de fatalistische films die ik kijk.
Wanneer in een film of tv-serie het hoofdpersonage heel gedecideerd aan de slag gaat, draaien ze op de achtergrond steevast Ain’t no mountain high enough. Het zou mooi zijn geweest als dat nummer toevallig op de autoradio was gekomen, maar in de plaats daarvan hoorde ik een prinses en een theremin.
Als niemand mij op gezette tijden dwong, zou ik het huis nooit verlaten. Niet omdat ik daar geen zin in heb, maar omdat ik er gewoonweg uit mezelf niet aan denk. Zaterdagavond liet ik mij gewillig meeslepen naar de stadsvernieuwde Vaartkom, waar het Openbaar Entrepot de komende tien jaar zal worden gebruikt als broednest voor subsidiehongerige potverteerders. Om dat te vieren hield Braakland/ZheBilding er een opendeurdag, vakkundig vermomd als theater- en muziekfestival.
Dat Geert dit weekend zijn nieuwe dichtbundel heeft voorgesteld in Amsterdam, betekent niet dat hij zich te goed voelt om af en toe te koken voor zijn vrienden van vroeger. Ik mocht helpen en gooide vier dozen spirelli in kokend water, terwijl aan een tafel achter mij de meisjes alvast aan het aperitief begonnen. Ze praatten druk over nagellak. Ik bleef roeren zodat de pasta niet aan elkaar zou kleven en dacht ondertussen aan de sms die ik net had ontvangen. Het nieuws dat erin stond kon ik maar niet bevatten.
Het werd een avond waarop ik mij, ondanks het fijne gezelschap, bijwijlen van mijn slechtste kant liet zien. “Vrije wil is een illusie”, had er die ochtend in de krant gestaan en aan die gedachte trok ik mij dan maar op. Het werd later en steeds grotere delen van het gesprek gingen aan mij voorbij. Geert speelde mijn relatietherapeut, met tips die hij zelf ook maar had gehaald uit de teksten van Lou Reed.
Aan de volgende ochtend was het enige positieve dat ik geen kater had. Op de trein zat een mooi meisje in hippiekleren op de grond. Ik ging naast haar staan en probeerde niet te nadrukkelijk naar beneden te kijken. In Brussel stapte ik een halte later af dan zij, om haar niet de indruk te geven dat ik iets kwaads van plan was.