A wave swept up to the shore

De weg ernaartoe was zoveel langer dan ik op voorhand had gedacht. Elke straat leek eindeloos en telkens wanneer ik dacht dat ik er nu wel bijna moest zijn, dook er een nieuwe hindernis op waarvan ik me herinnerde: ‘O juist, die was er dus óók nog.’ Langzaam keerde het besef terug dat ik deze route vijf jaar geleden ook al iets te ver vond om te voet af te leggen.

Het huis zag er langs buiten nog steeds hetzelfde uit. Grijs geverfde muren, een massieve zwarte deur met een gietijzeren deurknop. Ik merkte dat op de eerste verdieping de raamfolie was hersteld, op de plaats waar ik daar een stuk had uitgesneden zodat Moussa vanop de vensterbank naar buiten zou kunnen kijken.

Ik was nog maar net blijven stilstaan op de stoep aan de overkant van de straat toen door mijn oude voordeur een meisje naar buiten stapte. Ze had lang, zwart haar en droeg een bruinleren boekentas. Ze gaf een gehaaste indruk, maar zag er verder niet ongelukkig uit.

Hierop had ik niet gerekend. Verrast liep ik verder — deels uit gêne, deels omdat ik niet de indruk wilde geven dat ik het huis van een wildvreemde stond in het oog te houden. Toen ik me na een meter of tien opnieuw durfde om te draaien, zag ik het meisje weer naar binnen gaan en naar buiten komen. Ze moest iets vergeten zijn.

Ik wandelde een zijstraat in. Terwijl ik dat deed, dacht ik terug aan vijf jaar geleden en aan hoe het leven was op deze plek. Ik dacht aan kleine Eva, de eerste en enige die me is komen bezoeken in de hele tijd dat ik hier heb gewoond, en ik vroeg me af hoe het nu met haar zou gaan. Ik vroeg me af of het huis nog altijd zo naar vocht zou ruiken, of dat de eigenaar op mijn aanraden daar dan toch iets aan zou hebben gedaan.

Bovenal vroeg ik me af hoe anders alles eruit zou hebben gezien als ik net iets langer op deze plek was gebleven. Ja, goed, het leven was er moeilijk, maar dat is het nadien ook geworden en hoe kan je achteraf in godsnaam zeggen welke soort van moeilijk uiteindelijk het makkelijkst te dragen zou zijn geweest?

(november 2019)

I would be living down here on my own

Het was zo hard begonnen te sneeuwen dat we tijdelijk gevangen zaten in het bestelbusje. Ik had net geparkeerd op het kerkplein van zomaar een gemeente in Limburg. Mijn beste vriend trok zijn tweede halfliterblik van de avond open. Op de radio werd carnavalsmuziek gedraaid, een jongen die ik enkel ken van naam rapte zijn eigen tekst over een nummer van De Jeugd Van Tegenwoordig. De honger maakte mij zo ongeduldig dat ik achterin het busje klom en op zoek ging naar een paraplu.

Na een kwartier rondwandelen door de sneeuw vonden we een snackbar met de ooit futuristische, maar intussen nostalgische naam Frituur 2000. We sloten aan achterin een rij die uit het halve dorp leek te bestaan. Aan de muur hing een televisie waarop het journaal iets vertelde over schulden in de VS. Onder de televisie waren met kleine spijkers aluminium gedenkschildjes opgehangen van een plaatselijke vereniging. ‘Zonneridders 2013’, ‘Zonneridders 2014’, ‘Zonneridders 2015’, ‘Zonneridders 2017’. Toen het onze beurt was om te bestellen, overwoog ik om de uitbater te vragen naar wat er in 2016 was gebeurd, maar dat liet ik uiteindelijk maar zo. Naast mij werden nog twee extra blikken bier op de toonbank gezet.

Anderhalf uur en een hoop gesjouw later waren we alweer op weg naar huis. Hoewel ik er stilaan genoeg van had om steeds maar rond te rijden met een bestelbusje vol verhuisdozen, besefte ik dat deze momenten wel de moeite waard blijven: er is tenminste altijd nog samen onderweg, en praten over onzin en we zien wel welke muziek er langskomt. Ondanks alles is er tenminste altijd nog iemand in de buurt die lichtjes naar bier ruikt zonder dat je je daaraan stoort.

(februari 2018)

Legokastelen tegen de wind

‘Hier moet ge niet werken,’ lacht de schilder elke ochtend wanneer ik binnen kom. Ook na de derde dag heb ik nog steeds geen idee wat hij hier precies mee bedoelt. Aan de ene kant hoor ik: ‘welkom thuis, hier ben je veilig, vanaf nu is alles goed’ wat de best mogelijke manier is om iemand te begroeten in zijn eigen huis maar voor hetzelfde geld bedoelt hij het ironisch, zoals in: ‘pak maar gauw een beitel, jongen. Ikzelf ben al van zeven uur bezig.’

De schilder toont mij hoe ik barsten moet maken in de muur en hoe ik diezelfde barsten daarna netjes weer opvul. Na de eerste helft van het werk vind ik de lijnen in het gips zo mooi dat ik ze het liefst van al voor altijd wil laten zitten, maar ik weet dat het mij niet zal lukken om dat uitgelegd te krijgen in de discussie die dat onvermijdelijk zou opleveren.

’s Middags wandel ik langs de rivier naar de doe-het-zelfzaak. Op een bank aan het water ligt een grote knuffel van een hond met z’n tong uit z’n bek. Een paar straten verder zijn twee meisjes van een jaar of twaalf bezig een fiets ondersteboven te tillen. Ik loop ze voorbij, omdat ik niet iemand wil zijn die zomaar zijn hulp opdringt waar dat niet nodig is, maar wanneer ik achterom kijk, staren er toch vier ogen vragend in mijn richting. Een halve minuut later ligt de ketting weer op de fiets en kunnen de meisjes verder.

De volgende dag ontmoet ik hen opnieuw, op dezelfde plaats, onderweg naar dezelfde winkel er zijn meer barsten op te vullen dan ik dacht  en we zwaaien uitbundig naar elkaar. Kijk: ik woon hier nog niet eens echt en ik heb al vrienden gemaakt.

Een instabiel plan

Het begon met een vluchtig idee, een paar jaar geleden.

Ik keek naar de collages die mijn beste vriend elke week aan de lopende band uitspuwt, en voor het eerst begon er mij iets te storen. Ja, ik was jaloers op hoe productief en ongedwongen hij kan werken, maar het was ook zo verdomd vluchtig allemaal. De echt steengoeie dingen die hij maakte, werden telkens meteen begraven onder al de rest en ik kon echt niet álles redden door er eerst een linosnede en dan een t-shirt van te maken.

Wat als ik een langere tekst voor hem zou schrijven, die hij dan kon opdelen in collages die in het beste geval allemáál goed waren, en dan zou ik daar een boekje van maken en op het internet pleuren en dan zou dat resultaat tenminste iets meer tastbaar zijn en een iets langer leven krijgen?

Ik stal wat zinnen uit wat wij vroeger geschreven hadden, in dat ene jaar waarin wij exact hetzelfde hadden meegemaakt, bouwde daar een tekst rond en stuurde hem die door. Een half jaar later kreeg ik een berg collages terug en konden we allebei nog een jaar lang keihard doorwerken – hij als creatief genie, ik als producer.

Toen kwam er een nieuw probleem: in dit boekje was ondertussen al zo veel werk gekropen en we waren allebei zo blij met het resultaat, dat het zonde zou zijn om het niet op papier uit te brengen. Ik besloot een gok te wagen, haalde geld dat ik echt niet kon missen van m’n rekening en werkte een paar nachten door om alles drukklaar te krijgen. We hadden een boekje, en heel veel stress over wat er daarna zou gebeuren.

Wat er daarna gebeurde was mooier dan ik het me had durven voorstellen: er kwamen twee boekvoorstellingen waar mensen mij knuffelden en soms zelfs om mijn grapjes lachten, uit het internet stroomde alleen maar liefde en vandaag, nauwelijks twee weken na de release, zijn tenminste die drukkosten al terugverdiend zodat ik deze maand gewoon de huur kan betalen.

Dit is ongelooflijk. Ik wil jullie, stuk voor stuk, zo, zo hard bedanken hiervoor.

Deze rit is nog lang niet voorbij, maar vanaf nu kan ik rustig aan het stuur zitten, met één arm door het open raam. Ik hou van jullie.

Een Instabiel Idee

 

Update 5/7: De undergroundscene is de allermooiste, maar zelf iets uitbrengen wordt verdomd hard werken als mensen niet meteen enthousiast worden van wat je hebt gemaakt en het spontaan mee beginnen te verspreiden op manieren die je zelf nooit mogelijk had geacht.

Oh, the places you’ll go

Hét moment waarop je als voetballer beseft: ‘fok, ik ga naar het WK’, is waarschijnlijk wanneer je de Paninisticker met je eigen gezicht erop in handen krijgt. Alleen gaan de stickerboeken al in productie vóór de officiële selectie van elk land bekend is. Zo blijven er elk jaar opnieuw een aantal spelers achter die wel naar het toernooi gaan, maar toch niet in het officiële boek zijn opgenomen.

Dave met z’n MIFA-project heeft daar iets op gevonden: hij laat in de aanloop naar elk toernooi de ontbrekende spelers portretteren door kunstenaars van over de hele wereld, om daarna een website en een boek te kunnen samenstellen waarin ook zij een plaats krijgen. Nooit heb ik mij sneller ergens voor opgegeven.

Ninon Abena komt uit voor Kameroen. Dit wordt haar tweede WK, en ik hoop samen met haar dat zij in Frankrijk haar eerste speelminuten krijgt.

I’ll go out without a blink

De dag die begon met het nieuws dat een groot deel van mijn muziekverzameling onbeluisterbaar was geworden, eindigde met het mooist denkbare antwoord daarop. In een helverlichte AB rees de ene vrouw na de andere uit het publiek naar boven, voor het meest aangrijpende crowdsurfmoment dat ik in mijn leven al heb bijgewoond. Hoe hard ik mij tot dan toe ook had geërgerd aan de macho’s rondom mij, tijdens dat ene nummer begreep iedereen wat er aan het gebeuren was, had iedereen oog voor elkaar, openbaarde zich een paar minuten lang een beeld van hoe de wereld zou kunnen zijn als we deze hoeveelheid aandacht toch maar langer dan één lied konden vasthouden.

Veertien uur later liep ik door de stad in de eerste lentezon, die meer slechte herinneringen met zich meebracht dan goede. Dit werd niet geholpen doordat ik exact dezelfde dingen deed die mijn ritueel waren geworden in een veel slechtere tijd dan nu. Ik nam plaats op een terras en zag hoe vóór mij een toerist abrupt bleef stilstaan. Hij draaide zich om, in de richting van zijn vrouw, die enkele meters verderop klaarstond om een foto te maken. De man was achterin de vijftig, kalend en droeg een t-shirt met de onder een denkfout kreunende slogan: ‘save water, drink Belgian beer’ en de immense stupiditeit van dat alles zorgde ervoor dat ik me niet langer kon concentreren op de herinneringen aan de voorbije avond, laat staan op de stem in mijn hoofd die schreeuwde:

Vroeger schreef ik deze dingen op. Vroeger schreef ik deze dingen op.

A stack of records lined up to play

Zondagochtend vroeg liep ik door een lege stad op weg naar een volle wasserette. In de Tiensestraat passeerde ik de faculteit waar ik ooit had geprobeerd om een vakantiejob te regelen als begeleider van een experiment, maar dat was mij toen niet gelukt. Als goedmaker mocht ik wel voor een vijfde van het geld deelnemen aan het experiment, wat waarschijnlijk minder dan een vijfde van het werk zou kosten, dus dat leek mij een prima deal.

Het was de zomer waarin ik het meisje leerde kennen dat in een kraakpand woonde en dat na Nieuwjaar weer zou verdwijnen zonder ook maar één spoor achter te laten en als ik Nick Hornby was, dan zou ik aan dat echt gebeurde verhaal allang een beter, verzonnen einde hebben geschreven.

Op weg naar één van de sessies van het experiment liep ik ’s ochtends vroeg door een volledig lege stad. Ik was al iets te laat, dus stak ik aan de Tiensestraat over door het rood. Twee politieagenten in hun dienstauto hielden mij tegen. Ik gaf meteen mijn fout toe en zei dat ik inderdaad had moeten wachten en sorry, maar zij wilden per se dat ik daarnaast nog antwoordde op vragen als: ‘en wát moeten we doen als het rood is, jongen?’ en ik herinner mij dat ik daar heel slecht mee om kon. Ik voelde me steeds bozer worden, maar omdat ik graag wilde dat de situatie voorbij zou zijn, ging ik mee in hun spelletje om mij te kleineren en ik herinner mij dat ik daardoor achteraf ook heel slecht om kon met mezelf.