“Het enige dat erger is dan San F. Yezerskiy te zijn, is zijn passagier te zijn”, zei Geert Simonis, waarna hij verder ging met gillen als een wijf in elke scherpe bocht die veel slechter had kunnen aflopen maar dat uiteindelijk toch niet deed, dus waarom kloeg hij dan zo?
Ik reed binnen in een van die dubieuze parkeergarages die ik alleen opzoek wanneer ik met hem naar een optreden ga. Een gevaarlijk steile helling leidde naar de -1, waar parkeervakken schijnbaar zonder enige logica op de grond geschilderd waren. De markeringen waren ook veel te smal voor een auto, alsof de eigenaar dat expres zo had uitgedacht om zijn klanten tot waanzin te drijven. Ik liet mijn wagen dwars over twee vakken achter. De trappenhal rook naar pies. Het nachthek zag eruit alsof het in jaren niet meer open was geweest.
In de Elizabethzaal troffen wij drie verdiepingen vol vijftigers aan. De man op de stoel naast mij droeg een maatpak en moest zich voor zijn werk waarschijnlijk regelmatig gedragen alsof de hele kamer van hem is wanneer hij binnenkomt, want hij deed hetzelfde met het balkon en met mijn persoonlijke ruimte. Ik ging zo ver ik kon naar voren zitten, zodat ik hem niet meer moest zien of aanraken. Elvis Costello kwam op, rammelde Oliver’s Army uit zijn elektrische gitaar en deed vervolgens tweeënhalf uur lang waar hij het best in is. De helft van de set was briljant zonder meer, de andere helft was slordig zonder dat iemand daarover viel. Bij elk herkenningsapplaus van de babyboomers kromp ik iets dieper in elkaar.
Costello speelde niets uit When I was cruel, volgens mij zijn meest miskende plaat. Negen jaar geleden zag ik hem in de AB, tijdens de tour die bij dat album hoorde. Hij speelde het titelnummer met de slimste sample van het millenium en sloot af met I want you, zonder versterking gezongen in een muisstille zaal. Beter dan toen is het woensdag niet geworden. Beter dan toen wordt het nooit meer.