Ik woon in een huis waar ik nooit graag heb gewoond. Dat is de schuld van mijn huisbaas – niet rechtstreeks, maar omdat ik toen ik er pas introk een pak problemen heb moeten oplossen die hij over het hoofd had gezien. De agita die mij dat toen heeft bezorgd, is in de gordijnen gekropen en in de kieren van het parket en zelfs in de zeventiende-eeuwse houten katrol die mijn woonkamer siert en die er aanvankelijk voor had gezorgd dat ik op dit appartement verliefd werd.
Maar zelfs al heb ik vorige week de huur opgezegd, die deprimerende ruimte blijft voorlopig nog mijn huis en zoveel mogelijkheden om te ontsnappen zijn er niet. Of ik moest de auto nemen, natuurlijk, en voor één avond koers zetten naar een troosteloos en uitgeregend bouwterrein aan de Gentse Oude Dokken.
Toen ik in 2009 de eerste plaat van Roosbeef ontdekte, heb ik maandenlang niets anders dan lof gesproken over dat meisje van die boerderij. Hoe vaak krijgt een mens tegenwoordig nog de kans om volledig wild te worden van nieuwe muziek, omdat die zo verrassend anders is, maar toch niet experimenteel en hip genoeg om meteen op de zenuwen te werken? Roosbeef had dat alles, en meer. Na amper twee nummers – Onder invloed en Te heet gewassen – was ik ervan overtuigd dat Roos Rebergen de enige vrouw was met wie ik ooit zou kunnen trouwen. Alleen enkele praktische bezwaren stonden ons geluk nog in de weg, zoals de lange afstand en het zelfbeschikkingsrecht van het individu.
Vandaag heeft dat debuut een opvolger. De titel is iets minder memorabel dan de vorige en de donkere nummers duwen je bij de eerste keer luisteren eerder weg dan dat ze je verwelkomen, maar alles klinkt nog steeds even overtuigend als weleer. Bovendien doet het deugd om opnieuw die teksten te horen die niemand anders ooit had kunnen schrijven. Ja, natuurlijk zult gij nu zeggen dat songteksten maar bijkomstig zijn in popmuziek en dat geen hond daarop let zolang ge een deftig refrein hebt, maar dan wil ik daar meteen op antwoorden: “ik zou graag hebben dat ge nu mijn huis verlaat en haal mijn nummer ook maar uit uw gsm want ik wil de eerste zeventig jaar niets meer met u te maken hebben.”
Maar soit, die nieuwe cd kregen wij dus quasi integraal te horen op dat bouwterrein in Gent, waar het verdomde koud was en op de achtergrond de sirenes klonken van ambulances die naar de binnenstad reden. Een dronken eikel praatte in het plat Gents doorheen alle liedjes en schreeuwde zinloze opmerkingen naar Roos, die zij gevat pareerde – waarmee ze verried dat haar ongemakkelijke bindteksten waarschijnlijk meer met imago dan met verlegenheid te maken hebben.
Na een wilde tocht door de suburbs trokken we weer naar huis en voor het eerst sinds ik hem ken bleef Geert de hele weg wakker. We praatten over zowat alles, maar toch vooral over het droogrek dat zijn Mokkel had gekocht toen zij gingen samenwonen. Het is onbelangrijk hoeveel lange brieven ik naar iemand schrijf of hoeveel nachten wij samen doorbrengen op café: het moment waarop ik echt van iemand leer houden is pas wanneer die voor het eerst naast mij in de auto zit, pratend of zwijgend, terwijl het buiten donker is en de radio speelt.
De rit leek de hele nacht te duren, maar uiteindelijk zat ik toch weer in datzelfde appartement, alsof er nooit iets was gebeurd. Ik zette de computer op en zag dat er een bericht van de huisbaas in mijn mailbox wachtte. Nog voor ik het opende kreeg ik al agita.