Het weekend nadat Wouter Weylandt was overleden, had ik geen zin meer om zelf te gaan fietsen. In de maanden daarna vond ik andere excuses, zoals het slechte weer en te veel werk, en na de beelden van gisteren zag ik het al helemaal niet meer zitten om nog eens een toertje te maken. Zeker niet in mijn oude dorp, waar elke huisvrouw een auto heeft die breder is dan de wegen waarover ze moet rijden.
Maar die fiets was er nu, dus moest ik maar niet flauw doen. Ik ontbeet, kleedde mij om en vertrok. Na een half uur rijden sprong er, vlak voor een korte kasseistrook, van achter mij een tweede wielertoerist weg, die ik tot dan toe nog niet had opgemerkt. “Dat lukt zomaar niet, makker!”, zei ik bij mezelf. Ik schakelde wat zwaarder en zette aan. Zes seconden later bleek dat het wél zomaar zou lukken. Ik keek een beetje verdwaasd. “Ik hoop dat er deze zomer niemand meer valt”, dacht ik, “zodat ik eindelijk terug in conditie geraak.”