I.
Voor de derde keer op een maand tijd zat ik ergens in het Brabantse hinterland langs de kant van de weg, met het achterwiel van mijn fiets op de schoot. Normaal gezien ben ik geen man die iets met zijn handen kan, dus geeft het mij een vals gevoel van zelfredzaamheid wanneer ik een nieuwe band opleg.
II.
Omdat ik toch niet genoeg vertrouwen had in mijn eigen werk om nog veertig kilometer verder te rijden, koos ik een kortere route naar het huis van mijn moeder. Ik at er courgettesoep met twee broodjes terwijl zij vertelde hoe het met mijn grootouders steeds slechter gaat.
III.
Ik nam de bus terug naar huis en miste mijn halte omdat ik ingesloten zat achter een vrouw die nog nooit met het openbaar vervoer had gereisd. Ze zat de hele weg nerveus om zich heen te kijken en hield haar ticket krampachtig vastgeklemd uit angst om het te verliezen.
IV.
Achter haar zag ik een kolos van een man uitstappen. Hij was kaalgeschoren en droeg een bomberjack. Op de achterkant van zijn hoofd stonden in gotische letters de woorden “white power” getattoeëerd. Ik schrok. Natuurlijk weet ik dat er zulke mensen bestaan, maar ik had er nog nooit een gezien zonder Louis Theroux tussen ons in.
V.
Terug in de stad ging ik op de nieuwe Dijleterrassen in de zon zitten lezen en ik probeerde te bedenken met hoeveel mensen ik hier liever zou zijn dan alleen. Ik geraakte niet verder dan drie.