Er is de vriend met wie ik in de auto terugreed van een avondje met mannen onder elkaar en die al mijn problemen in één zin wist samen te vatten. Hij zei het achteloos, in een gesprek over iets heel anders, en ik denk niet dat hij er iets bijzonders mee bedoelde. “Ik ken niemand die zo hard vasthoudt aan alles wat hij kent”, zei hij, “maar tegelijk nieuwe dingen toch zo snel beu wordt.”
Elke dag is zelfs de kleinste beslissing die ik maak een strijd tussen die twee uitersten. Kan het dan verbazen dat ik zo doodmoe ben de hele tijd?
Er is de vriend die schrok toen we in de Koningsstraat voorbij een wapenwinkel liepen. Even later stonden we aan de overkant in de gietende regen voor het graf van de onbekende soldaat te schuilen onder dezelfde paraplu. We maakten grapjes over Pieter De Crem, maar zo lollig is het natuurlijk niet, wat de CD&V zich allemaal permitteert in dit land der blinden en zo lollig is het niet hoe de vriend en ik elkaar iedere keer iets meer kwijtraken.
Er is het meisje dat pannenkoeken kwam eten voor ze weer naar Brussel vertrok. Omdat ik niet wist wat ze het liefst lustte, kocht ik maar gewoon alles, maar zelfs alle honing, Nutella en appel-kers ter wereld hadden er niet voor kunnen zorgen dat zij zich beter zou voelen.
Er is dat lied van Magnapop, dat begint met “everything is good these days, but all of my friends are dying.” Ik heb geprobeerd om alles beter te maken voor mijzelf, door te verhuizen en van werk te veranderen en door niet meer aan vroeger te denken, maar ik heb nog steeds geen tijd voor andere mensen en ik schrijf niet meer graag en alles is oké nu hoor, dat wel, maar ik ben zo doodmoe en het lukt mij maar niet om écht iets wezenlijks te veranderen voor de mensen om wie ik geef.