In de week waarin ik met mijn vorige, minder leuke job begon, leek het ook heel even alsof alles beter zou gaan. Ik geraakte bijvoorbeeld nog in Londen wanneer ik dat wou en op de trein daarnaartoe las ik Moab is my washpot, de autobiografie van Stephen Fry die sindsdien is vastgeroest in de top vijf van boeken die ik op de radio zal gaan voorstellen wanneer Friedl’ mij eindelijk belt. (Bel mij, Friedl’.)
Nu heeft die autobiografie ook een tweede deel, dat heel saai The Fry Chronicles heet. Ik bestelde het met mijn grotemenerenvisakaart nog voor de inkt goed en wel droog was en zonder het zelf te lezen leende ik het uit aan iemand anders, omdat mij dat belangrijk leek.
Nu ik geen boek meer had, verveelde ik mij ’s avonds en om niet te moeten denken aan de autobiografie die ik zelf nooit zal schrijven, ging ik op café met een van de beste vrienden die ik heb. “Je bent een karikatuur van jezelf geworden”, zei hij, want beste vrienden mogen zoiets zeggen. “Ik ben begónnen als een karikatuur van mezelf”, antwoordde ik, “want een boek met als titel En toen ging alles goed wil niemand lezen.”
(“Herfst 2009 Yezerskiy was de beste Yezerskiy”, zei iemand hier ooit, maar ik ben niet van plan om nog eens mijn leven als pasmunt te gebruiken voor een mooi verhaaltje af en toe.)