I.
In Brussel loopt een oude vrouw op mij af. Ze draagt een lange groene jas en haar haar zit in de war. Met beide handen omklemt ze stevig een houten kruis. Ze kijkt dwars door mij heen met een blik die ik nooit eerder heb gezien en steekt over door het rode licht.
II.
Thuis plant ik in een bloempot de onrijpe eikel die ik heb geplukt in het bos waar duizend jaar geleden een kasteel heeft gestaan. Ik probeer er een nieuwe boom uit te laten groeien. Tegen beter weten in, natuurlijk, maar wie altijd redelijk is in zijn ambities leert niet met mislukkingen om te gaan.
III.
Ik heb een landkaart van het internet. Daarop staat een piepklein kruis geschilderd, ergens halfweg tussen het Woud van Desinformatie en de pikzwarte klippen waar de sirenen van lesbische porno je naartoe lokken met hun gezang. Op die plaats ben ik beginnen te graven en na een tijd stuitte ik op de grootste schat die ik tot nu toe heb gezien: dit YouTube-kanaal vol singletjes uit de jaren twintig en dertig.
IV.
Mijn zomers stellen nooit veel voor. Dat is twee jaar geleden begonnen, toen ik niet naar het buitenland kon omdat we allemaal bang waren dat mijn grootvader dood zou gaan. Vorig jaar zat ik ook thuis, te twijfelen of ik dat kloteschrijven niet zou opgeven om weer in het magazijn te gaan werken. Een week later hing de VRT aan de lijn. Dit jaar ben ik wel weggeraakt. Ik heb mossels gegeten in Zeeland en witte wijn gedronken tot ik al vroeg op de avond in slaap viel, maar ik heb er vooral geleerd dat ik niet meer alleen kan zijn. Dat was nochtans wat ik nog de rest van de maand zou moeten doen: verkouden en met een dvd-box van de Marx Brothers lag ik in de zetel af te tellen tot zij terugkwam. Mijn zomers stellen nooit veel voor.