Deze winter heb ik wekenlang alleen maar brieven geschreven. Naar vrienden en familie, naar mensen van het internet die ik nog nooit had ontmoet, naar volledige onbekenden.
Eén van die brieven was gericht aan Nele Van den Broeck. Ik volg haar al een tijdje, stiekem zoals dat hoort en vanop een afstand. Ik hou van de liedjes die ze maakt en de manier waarop ze bekende woorden in een nieuwe betekenis wringt. Neles bèndje had net meegedaan aan de Rock Rally en daar niet gekregen wat het verdiende, en daarover wilde ik haar schrijven. Ik heb de brief nooit opgestuurd.
Vrijdagavond was ik voor mijn plezier in Brussel. Datzelfde bèndje speelde er op het dak van de Beursschouwburg. Ik gedroeg mij heel uitgelaten. Ik keek over de terrasleuning naar beneden en werd duizelig. Ik ontdekte knipogen naar The Chrystals en The Shangri-Las en werd vrolijk. De volgende middag ging ik Tijs dopen. Hij droeg een hemd, precies zoals ik hem dat heb geleerd. Het waren mooie dagen, voor zo warm te zijn.
De Apachecolumn van vandaag gaat ook over een meisje dat muziek speelt, maar veel meer nog over de ondraaglijke makheid van De Zevende Dag. Heb ik u al verteld over die keer dat ik een halve spuitwater van Selah Sue heb opgedronken? Het is mijn favoriete anekdote.