Soms stel ik me jouw lichaam voor

I.

In het ambtenarenpark zit om half negen een meisje met een boek op een bank. Ze wil nog even wat lezen voor haar dag begint. Tien meter verderop ligt een deftige man in de zon, languit, met zijn nette pak op het vochtige gras. Ikzelf balanceer op een reling die alsmaar hoger wordt, tot ik er niet meer vanaf durf.

II.

Op de trein ligt een man met zijn hoofd op het tafeltje te slapen. Onder zijn voeten ligt gebroken glas en een hele hoop platgetrapte zoutjes. Ik moet een fantastisch feest gemist hebben, ergens tussen Brussel-Zuid en Brussel-Noord.

III.

De bus stopt aan de halte voor het provinciaal domein. Zestig kleuters die naar zwembad ruiken en drie schreeuwende juffen stromen door de dubbele deuren naar binnen. Het schijnt dat er dieren bestaan die flauwvallen van de stress als verdedigingsmechanisme. Ik zou dat ook eens moeten proberen.

IV.

Er is één café in Hasselt waar ze voetbal vertonen en door omstandigheden zat ik daar donderdagavond naar Nederland te kijken. De vaste klanten waren allemaal dronken en maakten lawaai. Een man met een beige broek duwde geld in de bingokast, aan het geklater te horen had hij geluk.  Een bloemenverkoper probeerde zijn rozen te slijten; gele en rode en blauwe met glitter. Hij klampte een stamgast aan die nauwelijks nog op zijn benen kon staan. Die knikte, haalde twee briefjes van twintig uit zijn portefeuille en gaf ze aan de verkoper. Hij kreeg er geen rozen voor. Alleen ik keek naar de televisie en zag dat Arjen Robben terugkeerde en hoe dat alles beter maakte.