Ze heeft ze eigenlijk niet nodig, de zomerjurkjes die ze draagt en die opwaaien, niet door de wind maar omdat ze lachend balletsprongen maakt. Ze pronkt en ze ziet eruit “alsof ze door verneveld water wordt gekust”, zoals Mark Kozelek ooit zong, maar krijg maar eens uitgelegd wat hij daarmee bedoelde.
Precies zo ziet ze er dus uit, in jurkjes gebold of gebloemd die je eraan herinneren hoe de jaren vijftig waren, met daarin kleine borsten die worden gedragen door kleuren als mijn handen zo scherp. Jurkjes, hier en daar in halve cirkels verzwaard door zweet dat zowel van haar als van mij zou kunnen zijn, dat zout wordt wanneer het droogt in de zon en waarvan ik hoor hoe het kraakt tussen een arm en nog een arm, of de holte van een rug, of een been in een hals – dat heeft nu niet zoveel belang.
En net zoals Mark zou ik dit moment in een lied willen bevriezen om haar te beschermen tegen later, tegen een tijd waarin we niet meer zullen praten en misschien niet eens meer samen slapen. Ik stel het nu wat overdreven, want ze heeft ze eigenlijk niet nodig, de jurkjes die ze draagt, om mijn dagen beter te maken. Maar ze helpen wel.