“Fok, gij zijt mager!”, riep ze toen ze de deur opendeed. Het was de eerste keer dat we elkaar zagen: zij is een van die surrogaatcollega’s op twitter die het minder erg doen lijken dat ik altijd helemaal alleen op mijn kamer zit te werken. Haar dochter had net een breinaald in de televisie gestoken en zo het toestel en bijna ook zichzelf opgeblazen, dus leek het mij heel altruïstisch om haar de kleine tv te lenen die hier al maandenlang in de weg staat op de slaapkamervloer.
Zo werd mijn avond opeens veel vreemder dan verwacht. Ik kreeg een porto zoals zij er al een paar binnen had en op vijfentwintig minuten tijd kwam ze meer over mijn leven te weten dan de meeste mensen op een maand. Daarna vertrok ik, zodat zij naar Thuis kon kijken op de digicorder.
Dit alles deed mij terugdenken aan die keer toen mijn sjaal verdween tijdens het toneel. Nadat zelfs Solange-van-de-verloren-voorwerpen mij alle hoop had ontnomen, stuurde ik een mail naar de winkel. Daarin legde ik uit waarom die sjaal zo belangrijk was en dat ik die draag op elke foto die er van mij is gemaakt. De verkoper antwoordde dat de collectie volledig was uitverkocht, maar omdat hij en zijn echtgenoot diezelfde sjaal ook hadden, wilde hij mij de zijne graag cadeau doen. Dat kon ik natuurlijk niet aannemen, maar de man drong aan en zei dat het onbeleefd van me zou zijn om te weigeren – en het enige wat ik nooit wil zijn, is onbeleefd.
Zo kwam het dus dat ik de zaterdag daarop in de winkel stond, verlegen vertelde wie ik was en dat daarop een leuk gesprek volgde over mezelf, mijn werk en de hemden van Wim De Vilder. In ruil voor zijn sjaal gaf ik de verkoper een boekje van Rutger Kopland, die ik op dat moment nog nooit in het echt had gezien. Iemand had mij nochtans afgeraden van een boek te kopen, want “dat is veel te persoonlijk en daar kan je vanalles achter zoeken”. Dat viel uiteindelijk nogal mee.
“Je bent heel lief”, zei ze. Ik zei: “ja, maar ik doe het alleen voor de anekdotes.”