Tijdens Sunrise (F.W. Murnau, 1927)

Kom, neem nu maar mijn hand, dan gaan we naar de zon.
Van hieruit is het nog ver, maar het laatste stuk draag ik je wel.
Ik weet niet of het er mooi is en of we er veel kunnen doen, maar
we zijn er tenminste alleen en we kunnen wat praten onderweg.

Kom, neem nu maar mijn hand, dan gaan we naar de zon.
Alle dieren zijn er dood en het water is er op en mijn geld
en talent zijn er niets meer waard: het wordt even wennen, maar
we zijn er tenminste alleen en we passen ons wel aan.

Kom, neem nu maar mijn hand, dan gaan we naar de zon.
We nemen er de tram, ik ken een zaal met een orkest, daar kunnen
we dansen en de nacht bestaat niet meer. Slapen wordt moeilijk zo, maar
we zijn er tenminste alleen, dus we blijven op en we kijken naar elkaar.

Kom, neem nu maar mijn hand, dan gaan we naar de zon.
Ik weet dat je aarzelt, maar nee, hij mag niet mee, dat begrijp je
nu toch wel? Dat zou wat gênant zijn voor mij en daarbij,
ik heb het je het eerst gevraagd.
.