Ik hou niet van Spaanse films. Ik kan de personages niet uit elkaar houden en alle vrouwen praten zo schel. Ik hou ook niet van sprookjesfilms, omdat ik het al moeilijk genoeg heb om me in te leven in de echte wereld van elke dag.
Tot zover de theorie. In de praktijk kunnen mijn eigen principes me gestolen worden en krijg ik niet genoeg van films als pakweg Abre los ojos of Big Fish. Meer nog, op de Dag des Oordeels zal ik de Boodschapper wegsturen met de woorden: “laat die mensen maar voorgaan, ik kijk eerst deze twee nog.”
Ik moet ophouden met die vergezochte inleidingen. Het grootste deel van mijn tijd zit ik me alleen maar af te vragen waarnaar ik nu eigenlijk op weg was. De terrasfilm, gok ik, want er zal deze week al een fameuze storm nodig zijn om deze jongen weg te houden van de openluchtfeestjes in het Stuk. Feestje nummer één: El laberinto del Fauno. Een sprookje-met-een- hoek-af van de Mexicaan Guillermo del Toro. Benieuwd of die wat indruk kan maken: sinds Terry Gilliams hardcore meesterwerk Tideland ben ik in dat genre wel een en ander gewend.
Aan het hoofdverhaal zal het alvast niet liggen. Estamos en 1944, een twaalfjarig meisje wordt weggeplukt uit haar vertrouwde omgeving en samen met haar moeder gedropt in een legerkamp. Mama zal binnenkort het kind baren van de dienstdoende kapitein, papa houdt de controle daarover graag zelf in handen. Klinkt knusjes, maar spring break it ain’t: dit is het Spanje van Franco en de sfeer in het kamp wordt nogal verziekt door rebellen en infiltranten. De plot is sterk, het geweld rauw, ik een tevreden toeschouwer.
Neen, het is het magische gedeelte van de film (meisje ontmoet Pan en vervult opdrachten om haar taak als Prinses van de Magische Wereld weer te mogen opnemen) dat me wat op mijn honger laat zitten. Een veelbelovend begin, geen ingeloste verwachtingen. De fantasiewereld ziet er mooi uit, maar omdat het lijkt alsof deze verhaallijn maar met halve aandacht wordt afgerammeld, kon ik dit universum nooit echt tot het mijne maken. Dat kan natuurlijk ook aan mij liggen. Veel maakte het uiteindelijk niet uit: í la fin, j’étais ému.
Over Franco gesproken, met die ese heb ik nog een eitje te pellen. Een verhaal dat mijn grootmoeder rond deze tijd graag weer bovenhaalt, is hoe mijn moeder in 1968 tranen met tuiten heeft gehuild toen Cliff Richard het Eurovisie Songfestival nipt verloor. Dat heb ik altijd een grappige anekdote gevonden, tot vorige maand bekend raakte dat de generalísimo harder met de uitslag had geknoeid dan Kinepolis met haar studentenkwis en mijn negenjarige prémaman op die manier een avond van intense vreugde heeft afgenomen. Voor Guernica zal ik mijn slaap niet laten, maar van mijn mama moeten ze verdomme afblijven. Ik weet je te vinden, Francisco!
Mijn moeders zoon trok vannacht te voet weer naar suburbia en luisterde onderweg hoe Morrissey liedjes zong over de burgeroorlog in ieder van ons. “It may all end tomorrow or it could go on forever, in which case I am doomed.” Niemand zal het mij kwalijk nemen als ik voor dat laatste kies.