Met één handschoen en één vrije hand sta ik voor de parkeerautomaat. Op de hoek van de straat links van mij komen twee meisjes hun kot uit. Ze praten honderduit, maar ik ben te geconcentreerd bezig om aandacht te schenken aan wat ze precies vertellen.
Zij lopen achter mij door terwijl ik met mijn koude hand de sneeuw wegveeg van het schermpje dat het uur aangeeft waarop ik mijn auto weer moet komen halen. Ik sta nog altijd met mijn rug naar de meisjes wanneer ik het ene tegen het andere hoor zeggen: “alléé Hanne, die’s toch keigoed?”
Ik draai mij om en schrik wanneer ik merk dat ze tien meter verderop gestopt zijn. Allebei kijken ze míjn richting uit. Hanne peinst.
“Neen”, antwoordt ze kordaat, en ze loopt verder.
Auw.