Ik liep met mijn handen vol de oprit af, en zij de hare op. Ik verwachtte een beleefdheidsgesprekje terwijl ik de ruitenwisservloeistof van mijn auto zou bijvullen, maar ze negeerde mij en stak zonder omkijken haar sleutel in het slot van de voordeur.
Vroeger was ze altijd kwaad, op alles en iedereen. Op mijn zus en mij, als we weer eens op straat speelden. Of als we in de tuin speelden en er een bal verdween over haar mottige cipressen die de hele wereld aan het zicht onttrokken. Dan stelde mijn mama zich vragen bij haar geestelijke gezondheid, al gebruikte die daar minder diplomatische woorden voor.
Er kwam een dag waarop ze niet kwaad meer was. Dat was een zondag: ik stond al klaar in de gang om te vertrekken naar het nieuwe huis van mijn vader, toen ze op ons afliep en vertelde dat Jules, haar man, gestorven was. Daarna excuseerde ze zich voor haar opdringerigheid. Sindsdien woont ze helemaal alleen in het huis.
Vandaag droeg ik ruitenwisservloeistof naar mijn auto. Zij opende haar voordeur zonder naar mij om te kijken en vóór ze naar binnen liep, drukte ze even op haar eigen deurbel. Zodat ze niet zou vergeten hoe die klinkt.