It’s up to us to change this town called Malice

Toen ik vannacht om halfeen over de autostrade terug naar huis reed, werd ik overvallen door een vreselijke honger. Ik stopte bij een benzinestation, maar dat haalde niets uit. Ik had mij vergist. Dit was geen honger naar te dure snacks, maar naar iets heel anders.

Ik kwam terug van Overpelt, waar ik drie uur theater had gezien. Ja, jullie dachten dat ik de Joke Schauvliege Challenge al had opgegeven, maar jullie doen dan ook alles om mij te ontmoedigen. Tevergeefs: vóór jullie staat een nieuwe San F., iemand die afmaakt waar hij aan begint en die zichzelf daarbij graag gekke regels oplegt. Niet alleen ga ik elke maand op toneelbezoek, ik probeer ook om dat telkens op een andere plaats en in ander gezelschap te doen. Gisteren was die plaats CC Palethe, het gezelschap de huisgenoot, het stuk De Pruimelaarstraat.

Om kwart voor acht belde ik aan. Thomas vertikte het om zelf de deur open te maken. Voor wij vertrokken, recenseerden we de nieuwe Nescafé Dolce Gusto van zijn mama en de speculoos van Vermeiren. Uit de woonkamer kwamen flarden van Aanrijding in Moscou aangewaaid. Thomas z’n mama moest erg hard lachen. Het liefst was ik blijven meekijken, maar de challenge ging voor.

De Pruimelaarstraat van ’t Arsenaal is een bewerking van het gelijknamige boek van Louis Van Dievel – mijn mecenas, mijn mentor, de Man Die In Mij Gelooft. Ik ben er zeker van dat ik ook zou komen kijken zijn als ik Louis niet had gekend. Omdat ik het graag gelezen heb, dat boek waarin de schrijver zijn personages zo kleurrijk laat vertellen dat ik hun straat tot in de kleinste details voor mij kon zien wanneer ik tussen twee bladzijden door even mijn ogen sloot. En tegelijk moet ik dat vanavond zo veel mogelijk negeren: de eerste die mij komt vragen wat er nu beter was, het toneelstuk of het boek, sla ik vol in het gezicht.

Van iedereen in de zaal was ik de enige die de acteurs kon verstaan. Het Peltse publiek, een curieuze potpourri van bejaarden en sletterige tienermeisjes, sprak onder elkaar een vreemde taal die in niets leek op het Mechelse dialect van de mensen op het podium. En net dat dialect vormt het fundament onder dit stuk: het is cruciaal om het gevoel op te roepen van een Vlaamse dorpsstraat uit de jaren zeventig, maar het onderscheidt de bewoners ook van dokter Van Camp. Mijnheer doktoor spreekt A.N., hij staat buiten én boven de Pruimelaarstraat. Hij kan de andere personages het zwijgen opleggen, hun daden becommentariëren en het verhaal letterlijk een nieuwe richting opduwen.

In de eerste helft van de voorstelling bestaat het decor uit niets meer dan een betonnen schutting. De Pruimelaarstraat is een gesloten gemeenschap, een doodlopende straat die geen buitenstaanders duldt. Naarmate de personages meer van hun verhaal met ons delen, wordt de schutting dichterbij geschoven. De bewoners laten ons toe in hun straat, langzaamaan worden we één van hen. Na de pauze mogen we zelfs meekijken in de slaapkamer van Fons en Marie. Vanop de rand van het ziekenbed zien we hoe Camilia Blereau alles opengooit in een verbluffende slotscène. Vertedering, woede, zelfrelativering, een hartverscheurend einde.

Bonheiden ligt niet zo ver van het dorp waar mí­jn mama woont. Ik wilde er al langer naartoe rijden om te kijken hoe dicht het beeld in mijn hoofd de werkelijkheid benadert. “Niet doen”, zei Thomas gisteren. Twee keer raden wat ik vanmorgen toch heb gedaan. De Pruimelaarstraat is ook maar gewoon een straat waar mensen hun Renault Clio parkeren en waar iemand een ommuurde Spaanse hacienda heeft gebouwd, maar voor de rest is de tijd er lang geleden blijven stilstaan. Een plaats waar de gordijntjes opzij gaan wanneer er een indringer wordt opgemerkt, waar het op zondagmiddag naar gekookte patatten ruikt. Het is een hele geruststelling dat de dingen soms precies zijn zoals ik ze mij had voorgesteld. Mijn buik brulde. De honger was er nog steeds. Wat is dat toch met die honger van mij?