Ik ben een egoïst. Mijn hoofd is een land dat ik met pijn bewoon en waar ik de hele dag slechte verhaaltjes schrijf. Wie meer dan een paar uur quality time met mij wil doorbrengen, kan mij daar maar beter weghalen en mij meenemen naar een plaats waar het mooier is dan thuis. Londen is zo’n plaats. Gent is zo’n plaats, al zal ik dat nooit hardop toegeven.
Juffrouw Bynzyin joeg mij de trein op en weer af. Wij bevonden ons in het culturele centrum van Vlaanderen, of dat is tenminste wat de televisie ons wil laten geloven. Wij zagen een SMAK in volle opbouw, wij zagen weinig hipsters en veel mottige dikke baby’s. Een lp van Glasvegas stal mijn hart. Ik heb hem niet gekocht. Wij hebben gegeten, gedronken, gewandeld en een prima dutje gedaan. Daarna hebben wij nog meer gedronken. We sloten vriendschap met Franstalige bejaarden en een Nederlandse barman die de crisis misschien niet zal overleven.
In mijn hoofd werd ik een paar dagen teruggeflitst, naar het optreden van Madensuyu in de Labozaal. Met John Cale op bas zou Madensuyu een wereldgroep kunnen zijn, zonder hem gewoon een wereldgroep uit Gent. De twee knullen riepen een sfeer op die zelfs een snarenwissel niet kapot kon krijgen en beukten tijdens het laatste nummer op mijn ingewanden in met het enthousiasme van een ploeg baggeraars op sjorlief. Ik kwam voor The Sedan Vault, maar vertrok met een nieuwe liefde. Thuis schreef ik vijfhonderd keer: “ik zal nooit meer op de Rock Rally neerkijken”.
Leve Madensuyu, leve Gent, leve mottige dikke baby’s.