De dag die begon met het nieuws dat een groot deel van mijn muziekverzameling onbeluisterbaar was geworden, eindigde met het mooist denkbare antwoord daarop. In een helverlichte AB rees de ene vrouw na de andere uit het publiek naar boven, voor het meest aangrijpende crowdsurfmoment dat ik in mijn leven al heb bijgewoond. Hoe hard ik mij tot dan toe ook had geërgerd aan de macho’s rondom mij, tijdens dat ene nummer begreep iedereen wat er aan het gebeuren was, had iedereen oog voor elkaar, openbaarde zich een paar minuten lang een beeld van hoe de wereld zou kunnen zijn als we deze hoeveelheid aandacht toch maar langer dan één lied konden vasthouden.
Veertien uur later liep ik door de stad in de eerste lentezon, die meer slechte herinneringen met zich meebracht dan goede. Dit werd niet geholpen doordat ik exact dezelfde dingen deed die mijn ritueel waren geworden in een veel slechtere tijd dan nu. Ik nam plaats op een terras en zag hoe vóór mij een toerist abrupt bleef stilstaan. Hij draaide zich om, in de richting van zijn vrouw, die enkele meters verderop klaarstond om een foto te maken. De man was achterin de vijftig, kalend en droeg een t-shirt met de onder een denkfout kreunende slogan: ‘save water, drink Belgian beer’ en de immense stupiditeit van dat alles zorgde ervoor dat ik me niet langer kon concentreren op de herinneringen aan de voorbije avond, laat staan op de stem in mijn hoofd die schreeuwde:
Vroeger schreef ik deze dingen op. Vroeger schreef ik deze dingen op.