Alles is maar zo gevaarlijk als je het zelf wilt maken

Crem

“De minister van Landsverdediging smaakt een beetje naar appeltjes”

Het liep al tegen sluitingstijd aan, en ik zat nog als enige aan een tafeltje in het Hasseltse Café Luna. Alleen met de laatste Leffe van de avond, terwijl Nathalie, de bazin, de kassa telde. Ik zeg dat ik daar alleen was, maar daarbij vergeet ik Kenny Bossier, die de hele avond op zijn vaste plaats in het donker bij de toiletten heeft gezeten. Die plaats is voor hem het makkelijkst, van daaruit moet hij tenminste niet zo ver. Het is ook zo’n gedoe altijd. Ik praat niet vaak met Kenny Bossier, niet omdat hij in een rolstoel zit, maar gewoon omdat we elkaar niet zoveel te vertellen hebben. Hoe laat het ook wordt, Nathalie gedoogt mij en Kenny Bossier net iets langer dan de andere klanten. Zij bespaart ons de vrieskou en een eenzame tocht naar huis, omdat wij veel omzetten en niet voor miserie zorgen.

Opeens zwaaide de deur open. Rond dit uur op vrijdagnacht voorspelt dat meestal weinig goeds. Dan vallen er nog zeven vrouwen van achterin de twintig binnen, elk van hen gekleed in een fluoroze t-shirt met het opschrift “vrijgezellen Cindy 2008”, en één gigantisch wit konijn, dat steevast al zo bezopen is dat het haar sigaret aan de filterzijde probeert aan te steken. Deze keer was het echter anders. Een helder wit licht scheen door de deuropening naar binnen, en u kan zich onze verbazing wel voorstellen toen wij met dichtgeknepen ogen in dat licht steeds duidelijker de contouren konden ontwaren van niemand minder dan minister van Landsverdediging Pieter De Crem. Met opgeheven hoofd, vastberaden tred en een op deze plaats zelden geziene nuchterheid stapte de excellentie de zaak binnen.

“Verschoning, waardes”, sprak de minister, “ik weet dat het al laat is, maar kan ik hier misschien toch nog iets te drinken krijgen?”

“N-n-natuurlijk, mijnheer”, stamelde Nathalie. “W-wat kan ik u aanbieden? Een pintje misschien, of iets sterkers? De kassa is al gemaakt, maar deze is van de zaak, het is mij een genoegen.”

“Dat is heel vriendelijk, juffrouw”, sloeg De Crem het aanbod af, “maar doet u mij maar een spuitwater. Een man met een verantwoordelijkheid als de mijne kan zich geen baldadigheden veroorloven. Nu ik dat afdoende heb benadrukt, kan u mij vertellen waar de toiletten zich bevinden?”

Nathalie wees naar de deur waarnaast Kenny Bossier zijn Duvel zat te drinken. “Ach gut, arme stakker”, mompelde de minister toen hij Kenny’s rolstoel zag. Beheerst stapte hij op de trouwe stamgast af, liet zijn ogen tergend langzaam over hem heen glijden, nam tenslotte Kenny’s dikke, rode hoofd tussen de handen en drukte hem een kus op het voorhoofd. Er volgde nog een bemoedigend schouderklopje, waarna de minister richting toiletten verdween. Kenny Bossier bleef nog een halve minuut stomverbaasd voor zich uitstaren, maar stond daarna op en wandelde naar buiten, zonder nog één keer om te kijken of eerst zijn Duvel leeg te drinken. Nathalie en ik bleven alleen achter. We keken elkaar met open mond aan. Een fles spuitwater spatte op de vloer uiteen.

Het geluid van de handendroger in de belendende kamer doofde uit. Pieter De Crem kwam terug naar binnen. Nathalie schonk een nieuw glas water in, legde nog een laatste plaatje op en onttrok zich aan het zicht om de scherven op te ruimen. Die brave Nathalie, zij begrijpt haar vak tenminste. Een goede cafébazin is als een goede butler of een goede hoer: zij is aanwezig en onzichtbaar tegelijk. Zij is discreet, zij hoort en ziet alles, maar zij heeft het fatsoen om wat ze weet voor zichzelf te houden. Uit de boxen klonk Jacques Brels Une valse a mille temps. De vreugde van die plotse herkenning bracht een glinstering teweeg in de hazelbruine ministeriële oogjes. De Crem stond op en strekte zijn hand naar mij uit. “Hier moeten wij op dansen”, zei hij, “niet alleen in het belang van onze ontluikende vriendschap, maar ook in het belang van ons land. Dit is muziek waar wij, als Belgen, trots op dienen te zijn.”

Ik liet mij eenvoudig overhalen. Tegen zoveel charisma, zo sterk gecomprimeerd in slechts één man, is het moeilijk opboksen. De minister mocht leiden, dat spreekt voor zich. Hij nam me stevig beet bij mijn middel en we begonnen te draaien door de zaal, we draaiden en we draaiden en we draaiden nog sneller en het voelde alsof ik loskwam, los van de kleverige cafévloer maar vooral los van mijzelf en alles waar ik ooit aan heb getwijfeld. Ik voelde mij veilig, beschermd, landverdedigd. Amper drie minuten hielden we elkaar vast: de muziek stierf veel sneller uit dan ik had gewild, maar het gevoel bleef en ik wist dat het nu altijd zou blijven en dat ik me nooit nog zorgen zou maken om iets kleins.

Ik vertelde de minister dat ik over deze ervaring nooit zou kunnen zwijgen, dat ik mijn verhaal wilde delen met anderen en dat ik daardoor misschien wel in de problemen zou komen. “Je hoeft niets te vrezen, lieve schat”, sprak De Crem, “maar weet dat ik, wanneer men mij om een officiële reactie vraagt, alles zal ontkennen, zal liegen zelfs, en alles zal afdoen als satire. Iedereen weet immers dat ik een grapje op zijn tijd best kan smaken. Meer nog, satire is mijn inziens nuttiger voor politieke vooruitgang dan alle F-16’s ter wereld.” Ik denk dat ik even bloosde toen ik daarop verlegen naar boven keek en de minister en ik elkaar innig kusten, eerst zacht maar daarna gretig, en minutenlang. De minister van Landsverdediging smaakt een beetje naar appeltjes.

“Ik wil van deze gelegenheid en dit non-event gebruik maken om een gevaarlijk fenomeen in onze maatschappij te signaleren. Wij leven in een tijdgeest (sic) waarin het iedereen vrij staat naar goeddunken en zonder enige verantwoordelijkheid op blogs te gaan posten. Dit overstijgt zelfs het moddergooien. Het is bijna onmogelijk om zich daartegen te verdedigen. Iedereen van u is een potentieel slachtoffer.” (context)

(Foto: Koen Bauwens)