Zondagochtend vroeg liep ik door een lege stad op weg naar een volle wasserette. In de Tiensestraat passeerde ik de faculteit waar ik ooit had geprobeerd om een vakantiejob te regelen als begeleider van een experiment, maar dat was mij toen niet gelukt. Als goedmaker mocht ik wel voor een vijfde van het geld deelnemen aan het experiment, wat waarschijnlijk minder dan een vijfde van het werk zou kosten, dus dat leek mij een prima deal.
Het was de zomer waarin ik het meisje leerde kennen dat in een kraakpand woonde en dat na Nieuwjaar weer zou verdwijnen zonder ook maar één spoor achter te laten en als ik Nick Hornby was, dan zou ik aan dat echt gebeurde verhaal allang een beter, verzonnen einde hebben geschreven.
Op weg naar één van de sessies van het experiment liep ik ’s ochtends vroeg door een volledig lege stad. Ik was al iets te laat, dus stak ik aan de Tiensestraat over door het rood. Twee politieagenten in hun dienstauto hielden mij tegen. Ik gaf meteen mijn fout toe en zei dat ik inderdaad had moeten wachten en sorry, maar zij wilden per se dat ik daarnaast nog antwoordde op vragen als: ‘en wát moeten we doen als het rood is, jongen?’ en ik herinner mij dat ik daar heel slecht mee om kon. Ik voelde me steeds bozer worden, maar omdat ik graag wilde dat de situatie voorbij zou zijn, ging ik mee in hun spelletje om mij te kleineren en ik herinner mij dat ik daardoor achteraf ook heel slecht om kon met mezelf.