Misschien zou ik het nooit hebben ontdekt als we niet veel te vroeg waren geweest voor het eten die avond, en mijn moeder mij niet had gevraagd om te kijken of er misschien iets interessants te koop stond in de vitrine van het immokantoor naast het restaurant.
‘Dat is mijn huis!’, riep ik.
Blijkbaar had de oude huisbaas beslist om het huis te verkopen waar ik anderhalf jaar heel graag — en een maand of twee minder graag — heb gewoond en waarvan ik altijd had gedacht dat mijn volwassen leven er eindelijk écht zou gaan beginnen.
Na de allerlaatste avond daar, waarop de andere helft van dat volwassen leven en ikzelf nog een laatste keer ruzie hadden gemaakt met de compleet malafide makelaar die ons contract beheerde, heb ik nooit meer door die straat gelopen. Nu kom ik er verschillende keren per week, omdat ik een abonnement heb genomen bij het fitnesscentrum op de hoek, waar ik in die tijd elke ochtend en avond op weg van en naar het werk de mensen kon zien trainen door het raam.
Iemand om wie ik ooit erg veel heb gegeven, neen, eerlijker: iemand om wie ik dat nog steeds doe, had op een dag in dat centrum een rondleiding gekregen en was daar zo enthousiast over komen vertellen dat het mij nu, na al die jaren, nog steeds de juiste plek leek om elke maand net iets te veel van mijn geld naartoe te sluizen.
Zo komt het dat ik tegenwoordig zo vaak van de ene kant van de stad naar de andere wandel om mezelf daar een uur te gaan afbeulen. Toch lukt het mij nog steeds niet om zelfs maar één stap verder door te lopen — tot aan het huis van de architect met de enorme vensters waarachter iedere dag een nieuwe film over de ochtend werd getoond, tot aan het brugje dat het park in leidt en waarover ik in de vroege weekendzon naar de markt vertrok, tot aan de moskee waar elke vrijdagavond zo veel mensen druk pratend stonden aan te schuiven, tot aan de plek waar de straat nóg breder wordt en waar ik had gevoetbald met mijn vrienden terwijl we wachtten op nog andere vrienden die te laat waren voor het pannenkoekenfeest, tot aan de boom voor het raam van de slaapkamer, waarvan ik me had afgevraagd of hij niet in de weg zou staan van de ladderlift, wat uiteindelijk geen probleem bleek want de ladderlift kwam toch niet opdagen maar de tweeling wel en, god, wat waren ze toen nog klein, ze hadden net geleerd om rechtop te zitten en niemand heeft ooit zo mooi rechtop gezeten als zij.
Dat zijn alle dingen die door mijn hoofd gaan en blijven gaan terwijl ik veel te hard zit te trappen op een fiets, met één oog op een true crime serie en het andere op een schermpje waarop mijn hartslag steeds maar oploopt. Al die dingen, en iedereen die ik toen niet heb kunnen helpen.