I’ll be on the other side (II)

II.

Aan de eerste dokter vertelde ik mijn verhaal met veel voorbehoud. Ik legde uit wat er met mijn rug was gebeurd, dat ik doodmoe was maar tegelijk nooit kon slapen, dat er een berg werk op mij wachtte maar dat op deze manier werken niet mogelijk was. Tegelijk bleef ik maar herhalen dat ik zelf niet begreep wat er aan de hand was en dat het evengoed volstrekt onschuldig kon zijn. Gedurende het hele gesprek keek de dokter mij wantrouwig aan. Ze voelde even aan mijn rug, waarmee het op dat moment al enkele dagen iets beter ging, en zei dan dat ze bloed zou afnemen om te kijken of er misschien iets was dat ze op het eerste gezicht niet kon zien.

Drie dagen later mocht ik haar opbellen voor de resultaten. Dat gesprek duurde niet langer dan een minuut: met mijn bloed was alles in orde, dus had ik niets. Misschien kon ik proberen om wat meer te rusten?

Die laatste zinnen kwamen aan alsof een auto mij net over zijn motorkap had geschept. Ik had niets. Er zou niets veranderen. Door de paniek die die gedachte in mij opriep (‘er gaat niets veranderen ik moet verder er gaat niets veranderen er gaat niets’), besefte ik niet alleen voor het eerst dat ik wél iets had, maar ook wát precies.

Ik herinner mij niets meer van hoe ik de daaropvolgende week ben doorgekomen, behalve dat mij op een bepaald moment opeens te binnen schoot dat ik nog een tweede dokter kende. Iemand bij wie ik nog maar één keer was langsgeweest, jaren geleden, maar van wie ik wist dat ze zou luisteren als ik haar eerlijk vertelde dat ik de dingen niet meer volhield.

Ik was nog maar half uitgesproken voor deze dokter begreep wat er aan de hand was. Zij verbood mij onmiddellijk om nog te gaan werken. Ik moest een week thuisblijven, al mijn verantwoordelijkheden negeren, elke dag uitslapen en buitenshuis dingen doen die ik zelf leuk vond. Daarna kon ik op zoek gaan naar iemand om mee te praten die meer gespecialiseerd was in dit soort zaken.

(Die zoektocht heeft uiteindelijk ruim drie maanden geduurd. De beschikbaarheid en de kostprijs van psychologen in de stad zijn een ramp voor wie dringend moet worden geholpen — en iederéén moet dringend worden geholpen, want vooraleer iemand in dit land beslist om toch maar deze stap te zetten, heeft hij zijn kritische grens al verschillende keren bereikt.)

Na die week voelde ik mij al een pak rustiger. Het schrijven liet ik voorlopig voor wat het was, maar ik kon het tenminste opnieuw opbrengen om elke dag de trein naar Brussel te nemen. En toen werd mijn peter, de grootste held die ik in mijn jeugd heb gehad, ziek. Hij stierf. Kort daarna werd er ‘s nachts bij ons ingebroken.

(vorige | volgende)