Twee jaar geleden trok ik uit Leuven weg, in de eerste plaats omdat ik bang was om elke dag herinnerd te worden aan alle mooie dingen die ik daar had gedaan. Dat was geen slimme beslissing, zo bleek achteraf, maar de logica erachter valt nog wel te begrijpen.
Toen ik dit jaar terugkwam, besloot ik met evenveel logica om alles wat mij vroeger zo blij had gemaakt, net opnieuw op te zoeken. Ik maakte weer tijd om te tekenen en, ook al kwamen de nieuwe ideeën niet zo vlot als ik had gewild, toch lukte het om met mijn oude ideeën steeds iets nieuws te proberen.
Het was al klaarlicht, maandagochtend om half zes. Ik probeerde onzichtbaar te blijven voor de mensen op straat – een man die een vrachtwagen uitlaadde, twee meisjes die op het plein uitrustten tijdens het joggen, pendelaars op weg naar het werk. Dat lukte aardig. Een half uur lang voelde ik mijn door de griep vermoeide benen niet meer. Daarna hingen alle vogels omhoog en nam ik de bus terug naar huis.
Ik had een linosnede gemaakt van een collage van mijn beste vriend, omdat ik de vluchtigheid die ik aan zijn werk zo bewonder eens wilde omzetten in iets heel traags en minutieus. Ik hing het resultaat op aan de kant van het station waar hij elke ochtend passeert, zodat hij het als eerbetoon zou tegenkomen aan de trein. Achteraf hoorde ik dat hij al wekenlang de fiets neemt naar school.