I.
In het nieuwe huis slaap ik veel minder vast. Misschien komt dat door het lawaai op straat, of door het licht dat de gordijnen nog doorlaten. Ik heb de indruk dat ik daardoor vaker droom, of in ieder geval vaker mijn dromen onthoud. In één van die dromen zag ik mijzelf in een onbekend appartement, op een onbestemde plaats. Ik herinner mij niet meer hoe het eruit zag of hoe het kwam dat ik daar plots woonde, enkel nog dat mijn bovenbuurvrouw het plus size model was dat ik al een tijdje volg op Instagram. (Plus size model is hoe we tegenwoordig een erg mooi meisje noemen dat er verder absoluut normaal uitziet.) Ik ken het model alleen maar omdat zij vorig jaar eens op tv is gekomen, nadat een stelletje eikels had haar uitgelachen aan het fitnesscentrum en zij hen met een jaloersmakende zelfzekerheid van antwoord had gediend. Ook in mijn droom had ik nog nooit met het meisje gesproken, maar nu stond haar appartement onder water, door een gesprongen leiding of zo, en ik bood aan om haar te helpen met opruimen en zo werden we vrienden. Terwijl ik een dweil door de gang en woonkamer haalde, kwam Moussa de trap op om te kijken waar ik bleef – waarschijnlijk hadden we allebei onze voordeur laten openstaan in het gedoe – en alles was zo goed voor dat ene moment en iedereen lachte en ik had alles wat ik nodig had tot vlak voor ik weer wakker werd.
II.
De volgende voormiddag schrijf ik mezelf in bij een klimzaal, regel ik tickets voor drie optredens in de maand die komt en maak ik een afspraak met de man die de meterstand moet opnemen. Is dit een manier om opnieuw controle te krijgen over mijn tijd en vooral: is dit een manier die werkt?
In het stadskantoor laat ik officieel mijn adres veranderen. De man achter het loket begint een gesprek over thuis en over het bier dat daar wordt gemaakt. Bij het buitenkomen steek ik de straat over op het zebrapad. Terwijl ik rechts een taxi in het oog houd die niet zal stoppen om mij door te laten, word ik langs links aangereden door een meisje op de fiets. Ze raakt mij vol op de arm en schrikt harder dan ik.
III.
Ik moet voor een afspraak naar mijn eigen stad. Ik koop er ondergoed, zodat ik nog een paar dagen kan wachten om naar het wassalon te gaan. Ik zie Maartje van de boekenwinkel door het raam van haar etalage. Ze staat achter de kassa, met één hand onder haar kin. Het liefst van al zou ik even een zoen gaan halen, maar ik loop toch de winkel voorbij. Op het plein pikt een duif in een plas kots. Ik sla een willekeurige straat in, op zoek naar een route die nostalgisch, maar toch niet te vertrouwd aanvoelt. Onderweg merk ik dat er op enkele maanden tijd al veel is veranderd: iemand heeft een kantoor voor sportweddenschappen geopend op een heel onlogische plek, in een woonstraat zonder veel passage. De dokter wil praten over waarom ik al zo lang niet meer schrijf, en of dat niet zou kunnen helpen. Mij maakt het niet uit waarover we het hebben.
IV.
Ik rijd over de autosnelweg terug van het uitgestelde kerstfeest bij mijn moeder thuis en overloop de avond in mijn hoofd. Ik denk opnieuw aan de cadeaus, waarvoor ik twee middagen winkels had afgelopen tot ik voor iedereen iets vond waar ik zelf erg blij van werd, maar veel harder nog denk ik aan de tafel met vijf stoelen in plaats van zes. Een zwarte BMW duwt me bijna aan mijn achterbumper vooruit, maar ik weiger toe te geven: ik haal al 120 en het is te druk om van rijvak te veranderen. Op de radio worden Tröckener Kecks onderbroken voor voetbal. De kleine ploeg uit mijn kleine stad lijkt zich op een indrukwekkende manier te redden. Ik voel tranen op mijn gezicht, maar het duurt een hele tijd voor ik door heb hoe dat komt.