Voordeur

De dag begon met de groendienst die tijdens het bladblazen twee fietsen voor mijn voordeur had gezet en een kwade vuilnisman die daardoor niet aan mijn vuilnis kon. Terwijl ik hem nog net op het laatste moment achterna liep, met twee volle zakken in de hand en ergens een kleine hoop dat ik die misschien ook zelf in de wagen zou mogen gooien, bekroop mij een vreemd gevoel, alsof ik iets over het hoofd had gezien, alsof er aan deze ochtend iets ontbrak in vergelijking met alle vorige.

Van dat gevoel had ik de rest van de dag verder weinig last, maar onderweg naar huis was het er opnieuw. Ik stond met een achttal pendelaars op elkaar gepakt in de gang tussen twee coupés en ik luisterde naar This American Life op mijn telefoon. Tegenover mij stond een kalende man met een snor en een dikke rode neus. Hij had een typisch Wie is het?-gezicht, zo eentje waarvan je vroeger het kaartje vermeed in het spel, omdat het te gemakkelijk te raden was. Ter hoogte van Haren-Zuid haalde hij een halveliterblik Jupiler uit zijn aktetas en dronk dat in een recordtempo leeg. Een andere man leunde de hele tijd tegen mij aan terwijl hij in een boekje een cijferpuzzel oploste, en daarna een cryptogram waarbij je één centraal woord moest zoeken. Hij stond zo schuin dat zijn hoofd bijna op mijn schouder rustte. Ik besloot er niets van te zeggen en luisterde verder naar mijn podcast, waarin een hevig ontroerend liefdesverhaal werd verteld. Ondertussen keek ik onbewust steeds vaker in de richting van een meisje dat binnen in de coupé op de eerste bank zat te praten met een collega of een vriendin. Het gevoel dat er iets ontbrak drong zich steeds nadrukkelijker naar voren, maar met haar had het niets te maken.

Op het station nam ik de bus naar de supermarkt, waar ik eten kocht voor Moussa en eten voor mijzelf, waarvan ik dan al wist dat hij het tijdens het klaarmaken van het aanrecht zou stelen. Toen ik thuiskwam, merkte ik dat de voordeur van de hele dag niet op slot was geweest, door de verwarring en het gedoe met de vuilnisman. Binnen bleek er helemaal niets aan de hand te zijn: er was niemand gekomen en Moussa was niet buiten geraakt. Zo gaat het soms ook, bedacht ik: dat heel erge dingen gewoon niét gebeuren.