Het klinkt zo vergezocht, zo speciaal bedacht voor deze plek dat ik het aanvankelijk zélf niet eens kon geloven, maar toen ik vanavond in Brussel de hoek omsloeg op weg naar het station om nog op tijd thuis te geraken voor het voetbal, stond ik daar opnieuw oog in oog met Lionel.
Ik herkende hem meteen, van die twintig minuten die wij precies een jaar geleden tegenover elkaar hadden doorgebracht. Lionel daarentegen leek zich niet meer te herinneren wie ík was, en probeerde een gesprek aan te knopen op identiek dezelfde manier als toen – behalve dat hij de vraag of ik Frans sprak oversloeg. Dit was Brussel, hier begreep iedereen alles.
Ik stamelde, zocht naar de juiste woorden en zei toen dat het mij speet, maar dat ik me moest haasten voor de trein. “Ja, natuurlijk,” zei Lionel, op een ongelovige, passief-agressieve manier, en hij zuchtte. Ik draaide mij om en liep verder, terwijl de hele conversatie van vorige winter zich opnieuw afspeelde in mijn hoofd. Toen had hij net zo teleurgesteld gereageerd toen bleek dat ik hem niet nóg meer kon helpen dan ik al had gedaan. Nochtans was het geen uitvlucht geweest. Misschien was het niet de béste reden om weg te lopen van iemand die mijn hulp nodig had, maar als ik mijn troost wil zoeken in sportwedstrijden waarover ik zelf ook geen enkele controle heb, net zoals ik dat als kind altijd deed, dan is dat een keuze die te rechtvaardigen valt.
Pas achteraf, toen het al te laat was, besefte ik hoe graag ik het had willen doen: ik had de man willen vragen of hij Lionel was, en of hij mij niet meer herkende. Ik had hem willen vertellen dat ik een jaar geleden in Leuven naar zijn verhaal heb geluisterd en hem maaltijdcheques heb gegeven en ik had hem alle vragen willen stellen die ik hem toen ook wilde stellen en waarvan het grootste deel tot op vandaag nog onbeantwoord blijft. Maar ik was te erg geschrokken, en ik moest me haasten voor de trein.