Ik lijd aan een ziekte die mij ertoe dwingt om het grootste gedeelte van mijn tijd in mijn eigen hoofd door te brengen. Ik slik medicatie die mijn meest primaire driften verstoort en sommige ervan zelfs helemaal uitschakelt. Het kost mij dikwijls de grootste moeite om mezelf eraan te herinneren dat een mens méér is dan wat hij denkt of wat hij tegen zichzelf roept wanneer niemand anders het horen kan.
Aan dit alles dacht ik toen ik in het SMAK langs de sculpturen van Berlinde De Bruyckere liep. Ik keek naar verwrongen lichamen die niet klopten – net menselijk genoeg om ze een persoonlijkheid toe te schrijven, net te veel louter vlees om dat bijzonder ongemakkelijk te laten voelen.
Vlees en geweien en hout brachten mij na maanden terug naar de wereld die er vóór het nadenken was. Ik begreep opnieuw hoe tastbaar en hoe kwetsbaar wij allen zijn. (In een donkere kamer zag ik een magere naakte vrouw, helemaal alleen. Ze stond voorovergebogen met haar haren in haar handen. Zij is de enige bij wie ik dacht dat de pijn van binnenuit kwam. Pas achteraf besefte ik met een schok dat dat alleen zo leek, omdat ze haar gezicht verborgen hield.)
Sneller dan ik zelf wilde haastte ik mij naar buiten – het beklemmende gevoel werd te groot. Ik liep de trappen af, ik haalde adem. Ik moest dringend naar het station nu, maar ik bleef gewoon staan. De zon kwam van achter de wolken door. Ik voelde mij weer vlees. Heel even voelde ik mij weer vlees.