De spiegels van de badkamer in het hotel stonden zo opgesteld dat ze elkaar voortdurend reflecteerden – het zag eruit alsof ik in de slotscène van The Lady from Shanghai was terechtgekomen. Ik bekeek mezelf van alle kanten, terwijl ik me probeerde te herinneren hoeveel biertjes ik de vorige nacht had gedronken en waarom ik desondanks toch niet dronken was geraakt.
Ik moest glimlachen toen ik besefte dat ik vierhonderd kilometer had gereden om daarna op de boekvoorstelling van een gemeenschappelijke vriendin de hele avond alleen maar met mijn buren van thuis te praten.
Hanneke zag er fantastisch uit, alsof alle warmte van de wereld zich had verzameld in één persoon met een hemelsbrede lach en een paar enkellaarsjes. Bij iedereen die ze in het publiek herkende, leek ze van voor af aan verrast dat al die mensen speciaal voor haar bij elkaar waren gekomen.
Haar vrienden droegen teksten voor waarin ze vertelden hoe moeilijk het schrijven hen soms afging. Ik geloofde er niets van: hun woorden gaven de indruk dat ze even vlot op het papier waren gezet als dat ze vanaf datzelfde papier weer de zaal in rolden. Wat moet het mooi zijn als je zoiets kan, dacht ik bij mezelf. Ik rookte buiten te veel sigaretten en keek hoe die jongen van De Snijtafel met een meisje praatte zonder dat dat hem ongemakkelijk leek te maken en zonder dat hij zich door de zenuwen overdreven flirterig ging gedragen. Wat moet het mooi zijn als je zoiets kan, dacht ik bij mezelf.
Later op de avond speelde een meisje gevoelige liedjes vanuit de cabine van een rode vrachtwagen. Als afsluiter zette ze dat ene lied uit De Kleine Zeemeermin in, en iedereen zong voorzichtig mee. Ik ook. Het was geen avond om zoiets niet te doen. Het was geen avond om om het even wat niet te doen.