Veel pijn, maar wat dan nog? (2)

I.

Vijf uur die avond voelde aan als tien uur in de zomer: hetzelfde licht, dezelfde sfeer, hetzelfde soort mensen op straat.

Ik kan minder goed alleen zijn dan vroeger, merk ik. Ik wil het eigenlijk alleen nog maar wanneer ik bij anderen ben.

II.

Omdat ik niet wist waar ik om half zes al eten kon krijgen, stapte ik voor het eerst in jaren nog eens een Quick binnen. Aan die keten hangen een paar van mijn meest deprimerende herinneringen vast. Zoals die keer dat ik er ’s middags ging eten in Antwerpen aan het station, na een afspraak voor het werk dat ik zo haatte. Ik werd terug op kantoor verwacht in Brussel, om opnieuw de hele namiddag lang afspraken te regelen tussen mensen die dat ook gemakkelijk buiten mij om hadden gekund, maar vond dat ik het wel had verdiend om eerst nog rustig te lunchen. Ik zocht een plaats aan het raam en het zou kunnen dat ik tijdens het eten iets opschreef, maar waarschijnlijk toch niet.

III.

Of hoe ik, in het half jaar dat ik heb samengewoond met huisgenoten die niet tegen mij spraken, op zondagnamiddag urenlang rondreed in de auto om te vermijden dat ik hen tegen het lijf zou lopen. Ik moet in die tijd zowat elke plaats in Limburg hebben gezien, omdat de wegen daar het rustigst waren en de omgeving het mooist. Onderweg terug naar huis haalde ik dan een afhaalzak, die ik leegat terwijl ik naar het water keek.

IV.

Eén avond besloten de huisgenoten met z’n tweeën te barbecuen op het terras onder mijn raam. Ik ben kwaad naar buiten gelopen en het hele dorp en de stad doorgewandeld tot ik uitkwam bij het stadion van OHL, waar toevallig net een wedstrijd begon. Ik heb even getwijfeld of ik een kaartje zou kopen, maar nam dan toch maar gewoon de bus terug. Later las ik dat de wedstrijd op 0-0 was geëindigd.

IV.

Ik at mijn hamburger op aan een lange, hoge tafel. Drie plaatsen verderop, aan het hoofd, zat een eerder marginale vrouw, van wie ik pas na een hele tijd begreep dat ze de toiletjuffrouw was. De vierde of vijfde klant die ze tegenhield, was een klein, mager meisje van een jaar of tien. Uit een kartonnen beker legde het meisje een handvol rode muntjes op tafel – veel minder dan de vijfendertig cent die ze nodig had voor de wc. De vrouw schudde het hoofd en zei met luide stem dat dat lang niet genoeg was. Het meisje aarzelde even en haalde dan een klein portemonneetje boven, waaruit ze nog tien cent en twintig cent nam. Ze bekeek de muntstukken even en legde ze bij op tafel. De vrouw nam ze zuchtend aan en schoof alle rode muntjes weer van zich af. Het meisje stopte ze een voor een terug in de beker en verdween in de wc. Ik at zwijgend verder. Toen ik een kwartier later buiten kwam, legde ik tien cent en twintig cent in de kartonnen beker en liep daarna de roltrap af naar het metrostation.