Ik had nog ongeveer een uur tussen het werk en het eten. Alle terrassen en parken zaten vol, dus zocht ik mij een plek op een kleine bank aan het meest schaduwrijke plein van Brussel. Ik begon in Just Kids van Patti Smith. Mensen liepen af en aan, af en toe kwam er een oud vrouwtje naast me zitten met een volle boodschappentas, tot ze weer genoeg energie had verzameld om door te lopen. Op een bank tegenover mij, zo’n vijftien meter verderop, zaten vier ongeschoren mannen in mouwloze shirts. Ze dronken bier en schreeuwden tegen elkaar en naar de jonge meisjes die hen passeerden.
Categorie: stad
This is the long-distance call (2)
This is the long-distance call (1)
I.
Onderweg naar het Westerpark kom ik voorbij een school waar de kinderen net middagpauze hebben. Een Spaanse toerist die voor mij loopt, bukt zich om een oranje voetbal op te rapen die vastzit onder een auto. Hij wil hem terugwerpen, maar komt daarbij een halve meter te kort. Het jongetje aan de andere kant van het hek rolt met zijn ogen.
II.
Op de tentoonstelling A perfect day deel ik alle tekeningen in onder “kan ik ook” of “kan ik niet”. Niet om de kwaliteit van het werk te bepalen, zoals mensen doen die voor het eerst in hun leven een museum voor moderne kunst binnenstappen, maar om de kwaliteit te bepalen van wat ik zélf maak. (Ik kom er niet zo goed vanaf.)
III.
Ik loop het park binnen langs een straat waar drie identieke herenhuizen staan, elk in een verschillende kleur. Ik weet nog dat zij hier ooit vroeg: “in welk van die huizen zou je het liefst wonen?” en dat ik dan zei: “in het lelijke grijze aan de overkant, dan kon ik elke dag naar alle drie kijken.”
IV.
Een zwerver met een draagbare radio luistert op een bank naar 7 Seconds van Neneh Cherry. Het refrein zingt hij heel luid mee: “I’ll be waiting.” Daarna kijkt hij bruusk op en zegt, tegen mij of tegen niemand in het bijzonder: “ik wacht al zo lang, jonge.”
Magnolia
De buschauffeur keek ongeïnteresseerd naar mijn abonnement en las daarna verder in zijn krant. Op de dubbele bank voorin zat een forse zwarte vrouw haar ogen op te maken zonder spiegel. Door de vermoeidheid haperde mijn kortetermijngeheugen, zodat ik mij nog vóór ik plaatsnam al haarfijn kon herinneren hoe de buschauffeur zijn mascara aan het bijwerken was geweest toen ik opstapte.
Soms leek ik Hazes
Vandaag was de eerste keer dat ik zonder noemenswaardige problemen een internationale trein nam. Naast mij zat een oude man die naar alcohol rook. Hij begroette mij in het Frans, maar las een Nederlandstalig boek waarrond hij als bladwijzer een elastiek had geschoven. Iedere keer hij een bladzijde wilde omslaan, moest hij de pagina half omvouwen en voorzichtig onder de elastiek door wurmen. Dat duurde zo lang dat ik er zenuwachtig van werd. Ik probeerde hem te negeren en verbeterde een paar teksten. De muziek van Mogwai op de koptelefoon maakte mij nog labieler dan ik al was.
In Amsterdam ergerde ik mij al na tien minuten rot aan de luidruchtige Britse en Russische toeristen. Ik at twee bagels onderweg naar mijn afspraak in een statig herenhuis vlakbij het Rijksmuseum. Een jongen met een baard zat in kleermakerszit op zijn bureaustoel en toonde mij dingen op de computer, waarna hij uitlegde hoe hij die had gemaakt. Ik begreep het meeste van wat hij zei. Door het raam achter hem kon ik het water zien en hoe het verkeer langzaam drukker werd voor de avondspits.
Nadat de jongen was uitgepraat, wandelde ik terug naar Centraal met een collega die nog nooit in Amsterdam was geweest. We maakten een omweg door de P.C. Hooftstraat en een stukje van het Vondelpark en ik toonde hem de Keizers- en de Herengracht. Ik vertelde standaardfeitjes over de geschiedenis van de stad en legde uit hoe het komt dat alle huizen er zo hoog en smal zijn. Alles was goed, tot ik bedacht dat ik evengoed precies dezelfde weg had kunnen nemen om dan te zeggen: hier en hier ben ik met haar geweest, en dit is onze Albert Heijn, en daar is de bank waarop zij heeft gehuild om alles wat ik toen verkeerd had gedaan.
I am going home forever
De hele afgelopen maand heb ik mij afgevraagd of ik, nu ik toch moet verhuizen, daar niet beter van zou profiteren om meteen helemaal opnieuw te beginnen in een nieuwe stad, een stad waaraan ik mij minder erger en die ik niet sinds mijn achttiende al van buiten ken. Vandaag was ik in Gent, en tussen mijn werkverplichtingen door liep ik in grote cirkels door het centrum, terwijl ik mij probeerde voor te stellen dat ik dat elke dag zou doen.
De hele middag lang reden er fietsen rakelings langs mij heen over het voetpad en snauwde winkelpersoneel mij onvriendelijk af. Toen ik een man wilde passeren in een straat die maar net breed genoeg was voor ons allebei, maakte hij zich zo groot mogelijk en botste ostentatief met zijn schouder tegen de mijne. “Is dit het dan?”, vroeg ik mezelf af. “Moet ik alles wat ik ken opgeven voor precies hetzelfde, maar op grotere schaal?” Ik liep verder, op zoek naar de plaatsen waarop ik vroeger zo verliefd was geworden, maar ik kon ze niet meer vinden.
Aan de Overpoort was een ouderwetse studentendoop aan de gang, met lange witte jassen en veel smeerlapperij, en op het plein verderop een moderne, waarbij een meisje aan een elastiek metershoog de lucht ingeschoten werd. Ik bleef staan om te kijken, naast een vrouw van middelbare leeftijd in een fuschia broek. Van de andere kant van het plein kwam Nigel Williams op ons afgelopen. Hij zei iets dat alleen de vrouw kon verstaan, want ik luisterde op de iPod naar La Javanaise. Daarna ging hij plassen.
Ik schreef dit alles op, aan rand van het water en in de kou, en daarna nam ik Geert mee naar de film. Sindsdien heb ik niet meer aan Gent gedacht.
Meisje met een heupflacon (2)
Woensdagnacht nam ik rond hetzelfde uur een snellere trein. Een wagon verderop lag een hond te slapen terwijl een vrouw kwade dingen schreeuwde naar zijn baasje. Naast mij bladerde een meisje door een exemplaar van The Times dat iemand op de bank had achtergelaten. Ze zocht tevergeefs naar haar horoscoop.
Ik begon eraan te wennen om mijn avonden in Brussel door te brengen. Na het werk was ik in het park gaan zitten om mijn boek uit te lezen. Ik keek toe hoe een zwerver kastanjes wegtrapte die hij achteraf ging terugzoeken in de struiken. Dat hield hij langer vol dan ik had verwacht. Het liefst van al wilde ik meespelen, maar ik durfde hem niet te vragen of dat mocht. Aan de overkant van het park, bij de ingang van het oude theater, stonden journalisten te wachten op iets dat zes uur later pas zou gebeuren.
In de AB hoorde ik tUnE-yArDs dingen doen met haar stem die ik sinds Nina Simone niet meer had gehoord. Ik werd er onwezenlijk blij van, maar dat ging gelukkig snel over. Beirut speelde een set die nog mooier was dan die van vorig jaar in Antwerpen – dat was de avond waarop ik het meisje met de heupflacon dat nu naast mij stond voor het eerst had ontmoet. Toen waren wij nog te verlegen om meer te zeggen dan “hallo”, vandaag durfden we af en toe zelfs tegen elkaar te zwijgen terwijl we samen naar het station liepen.
Ik herinner mij nog goed hoe het die zomer was: net zoals nu had ik weer zo’n bui waarin ik op korte tijd zoveel mogelijk mensen wilde zien. Net zoals nu voelde ik mij op het einde van de week alsof ik mezelf had overeten na veertig dagen vasten. Maar nog nooit heeft iemand mij één goede anekdote verteld die over matigheid ging.