De buschauffeur keek ongeïnteresseerd naar mijn abonnement en las daarna verder in zijn krant. Op de dubbele bank voorin zat een forse zwarte vrouw haar ogen op te maken zonder spiegel. Door de vermoeidheid haperde mijn kortetermijngeheugen, zodat ik mij nog vóór ik plaatsnam al haarfijn kon herinneren hoe de buschauffeur zijn mascara aan het bijwerken was geweest toen ik opstapte.
Categorie: pendel
Someday there’ll be a cure for pain
Op de bus zat ik naast een professor geneeskunde die in gesprek was met twee vrouwen die hij kende van het ziekenhuis. Hij praatte opgewonden over een nieuw medicijn dat de chemische balans kon herstellen bij patiënten met defecte dopaminereceptoren, of zoiets.
Dopamine, herinnerde ik mij, is een stof die ons lichaam aanmaakt wanneer we verliefd zijn – want alles is alleen maar een stof die wij aanmaken.
De eerste vrouw luisterde overdreven geboeid, zelfs flirterig, naar alles wat de professor vertelde. Ze stelde de ene vraag na de andere en reageerde met een enthousiast “ja” op de bijkomende uitleg die hij gaf.
“Ja”, echoode de tweede vrouw dan telkens veel stiller, terwijl zij door het raam naar buiten keek. Zij werd niet in het gesprek betrokken.
When in doubt, you move on
Vandaag dacht ik: “laat ik eens de traagst mogelijke bus naar huis nemen. De berusting in mijn verloren avond zal louterend werken en ik zal kunnen nadenken en alles zal eindelijk op de juiste plaats vallen in mijn hoofd.”
Misschien was ik iets te optimistisch.
De hele rit lang heb ik opeengeperst gezeten tussen twee zwarte vrouwen en hun zakken vol huisraad, die samen drieënhalf van de vier stoeltjes in beslag namen. Omdat zelfs dat niet volstond, droeg de dikste vrouw een klein, taupe sierkastje op haar schoot. De zakken links van mij zaten boordevol kerstdecoratie, ontdekte ik toen een doos met gouden strikken op de grond viel. De handtas van de tweede vrouw duwde oncomfortabel tegen mijn knie. Aan mijn rechterkant zat een moeder met twee kinderen, die schreeuwend over elkaar heen kropen. Ik herinnerde mij dat ik hen al eens eerder op deze bus had gezien, en dat ik ook toen de kinderen al had verwenst.
You’re my pride and joy, etc.
Eén plaats nam het meisje zelf in, de andere was voor haar goedgevulde zwarte rugzak. Ze droeg een sober jurkje dat ze combineerde met net iets te veel accessoires, in haar laarzen zaten fluogestreepte sokken die alleen te zien waren vanuit de hoek waar ik zat. Uit haar handtas haalde ze twee kleine doosjes en een spiegeltje, die zorgvuldig ze naast elkaar op het tafeltje schikte. Terwijl de trein hevig schudde in een bocht, deed ze zonder verpinken haar contactlenzen in en begon ze haar oogleden te schminken. Toen ze daarmee klaar was, las ze verder in haar boek, waaruit ze eerst vier postkaarten haalde die dienst deden als bladwijzer.
Tegenover haar en naast mij zat een jongen van een jaar of vierentwintig. Hij droeg een grijs pak en had een stoppelbaard waarvan hij zich erg bewust was. In zijn linkerhand hield hij een Blackberry, waarin hij een lang gesprek voerde over een fiets met een lekke band. Hij sprak aanstellerig luid, met een West-Vlaams accent. Na elke schaterlach keek hij naar het meisje, dat onverstoorbaar bleef doorlezen. Met zijn rechterhand speelde hij met het lederen hoesje van zijn telefoon. Daarnaast had hij zijn visitekaartje gelegd. Er stond ‘Petercam’ op, en daaronder zijn naam en titel. De letters waren in de richting van het meisje gedraaid. Ze keek niet één keer op.
High as the moon
Mijn verjaardag begon dit jaar met de jongen die voor mijn ogen werd aangereden op straat. Hij was met de fiets, en werd vol in de flank geraakt door een auto die hem voorrang had moeten verlenen. Het beeld van zijn bebloede gezicht is mij de hele week bijgebleven en werkte als een filter, waardoor ik alles lelijker zag en het steeds moeilijker kreeg om de botte manier te verdragen waarop wildvreemden en bekenden zich tegenover mij gedroegen.
Nieuw-Zeelanddiep in de zangeres
Ik droomde vannacht dat ik de neus van Tom Van Dyck brak en dat er onbekende mensen achter mij aanzaten. Zij deden niets verkeerds, maar kwamen mij met tientallen tegelijk zo hinderlijk dicht op de huid dat ik alleen nog de keuze had tussen verongelukken of mijn eigen leven nemen. Tot drie keer toe moest ik mijzelf dwingen om mijn ogen te openen zodat alles zou ophouden, maar telkens weer begon er daarna een nieuwe droom die op hetzelfde uitdraaide.
Towards tiny cities made of ashes
Naast mij op de bus zat een zwarte jongen van pakweg zestien, met een gladgeschoren hoofd en een wijd uitvallend ruitjeshemd. Hij sliep, half weggezakt in zijn zeteltje, en zijn hoofd botste tegen het raam bij elke oneffenheid in de weg. Over zijn hele rechterwang liep een dik en slecht verzorgd litteken, als van een mes. In zijn hand hield hij een half leeggegeten pak Tuc-koekjes.
Tegenover mij, met de rijrichting mee, zat een zwarte mevrouw die op haar schoot een plastic winkeltas met luipaardprint droeg. In haar oren had ze enorme houten ringen met precies hetzelfde motief. Ze stapte af aan de bushalte waar het water een bocht maakt.
Buiten stonden een Aziatisch meisje met haar dat tot aan haar billen reikte en een struise, ongeschoren man. De man had een versleten jeans en leren jekker aan, met daarover een geel sjaaltje met bloemenmotief. Hij rookte een sigaret en met regelmatige tussenpozen spuwde hij dikke klodders slijm naar buiten, wat enigszins afstak tegen zijn verfijnde accessoire.
Ik betastte voorzichtig mijn tanden, die alleen nog maar pijn doen wanneer ik eraan denk, en beet op mijn tong toen de bus bruusk moest remmen. “Ge kunt niet alles zien, he!”, riep de chauffeur vergoeilijkend, maar van waar ik zat, kon ik niet zien of hij dat tegen ons riep, tegen iemand buiten of zomaar, in het wilde weg.