Categorie: kort

Put

De jongen had een put in de straat gemaakt. Niet dat hij daar iets verkeerds mee deed, dat was gewoon zijn werk, maar het viel mij op omdat het op een plaats was waar ik doorgaans loop. Hij droeg een fluo-oranje broek met reflecterende strepen en een blauw t-shirt dat nat was van het zweet, want zelfs bij bewolkt weer is putten maken geen licht werk.

De put was vierkant en niet overdreven breed, maar zag er zo diep uit dat ik mij afvroeg of er misschien nog een tweede graver in verborgen zat. Daarom hield ik halt aan de rand en keek ik even nieuwsgierig naar beneden.

Dat vond de jongen niet fijn. “Wat scheelt er?”, vroeg hij op een bitsige toon in het Frans. “Valt er iets te zien misschien?”

Ik keek geschrokken op. Er viel inderdaad niets te zien, de put was helemaal leeg. Dat zei ik ook: “neen, er valt niets te zien. Sorry.”

“Loop dan maar door”, snauwde de jongen mij nu iets feller toe. Ik keek nog eens naar beneden, in de put, en weer naar zijn boze gezicht.

“Ja”, zei ik, “dat zal ik doen. Nog een prettige dag.” Ik liep verder richting station en struikelde net niet over een stapel nieuwe stoeptegels.

Ze veranderen tenminste niets

Er waren uitstekende redenen om het niet te doen, maar ik ging tweemaal stemmen. Aan het ontmoetingscentrum waar verder nooit iemand komt, stond een lange rij – de organisatie is er sterk op achteruit gegaan sinds ik geen bijzitter meer ben. In de gang zat een jongen op een stoel. Hij schuifelde met zijn sandalen over de vloer. Het geluid kraste venijnig langs mijn ruggengraat.

In de exitpoll stemde ik liberaal. Ik ben de bezorger van valse hoop.

“Morgen worden we wakker in een ander Nederland”, zegden de Nederlandse politieke commentatoren vorige week. Journalisten bij ons vonden dat een mooie zin en probeerden gisteren een paar keer erdoor te drukken dat wij zouden ontwaken in een nieuw België.

Het België waarin ik vanmorgen wakker werd, was niet het land dat ik kende van tv. Het was veel kleiner, het was er zacht en warm en mensen vonden het moeilijk om elkaar los te laten.

De kerk ligt gebroederlijk naast de rooms-katholieke Sint-Servaasbasiliek

Je eigen Mata Hari

I.

Een jonge man met een zwarte hoodie stuitert door de gangen van de trein. In de ruimte tussen de coupés trapt hij de wc in elkaar, trekt aan de noodvergrendeling van de deur en begint luid naar buiten te schreeuwen, tegen het gedaver van metaal op metaal op. Daarna verdwijnt hij, om in de volgende wagon hetzelfde te gaan doen. Het enige wat ik kan denken is: “ik hoop dat hij zichzelf niet naar buiten gooit, anders staan we hier weer een uur stil.” Reizen met de trein maakt een slechter mens van mij.

II.

Ik zit met Ken op een terras en een meisje verkleed als Minnie Mouse komt snoep verkopen voor haar vrijgezellenavond. Ik zeg haar dat ze het niet mag doen, dat ze een vergissing begaat, dat ik de hele zak zal kopen als ze nu met mij wegloopt en dat wij dan trouwen. Ze wijst mij af, maar belooft wel dat ze zal terugkomen als ze zich straks bedenkt. Een kwartier later zien we het muismeisje opnieuw. Ze draait zoekend rondjes over het plein en loopt tenslotte de andere richting uit. “Ze is vast vergeten waar we zitten”, zeg ik tegen Ken. Hij knikt.

Vanaf wanneer zijt gij van mij?

Toen ik vanmiddag twee koppen koffie op tafel probeerde te zetten, goot ik een daarvan bijna volledig uit over mijn linkerhand. Pas vier uur later werd de pijn draaglijk en moest ik niet meer voortdurend naar de kraan lopen om af te koelen. Ondertussen lijkt alles in orde, maar de huid van mijn wijsvinger is  rood en zo doorzichtig dat je eronder de aders kan zien liggen.

Vroeger gebruikte ik mijn kapotte handen als metafoor voor iets groters, maar daarmee ben ik opgehouden. Met schrijven over vroeger ook, trouwens.

Professor huisgenoot is dit weekend naar Londen geweest – hij wel. In plaats van mij daarmee uit te lachen, heeft hij seizoen drie van Gavin & Stacey voor mij meegebracht. Wij roepen hier wel vaak “ik maak u kapot!” naar elkaar, maar in feite zien wij elkaar graag.

Nu ga ik dus maar wat tv kijken vanuit mijn ziekenbed. Ik kan toch niet meer schrijven. Die vinger, he. Auw. Auw.

Schönberg

Ik liep in het donker door de tuin achter het faculteitsgebouw waar ik na mijn allerlaatste examen nooit meer ben binnengeweest. Het was een examen muzieksociologie: een redelijk ingewikkelde cursus over Adorno, auditieve flashbacks en de muziek van Schönberg, die het  meest waarachtig zou zijn van allemaal. “Enfin, mijn allerlaatste examen, dat hoop ik toch”, lachte ik en de professor verzekerde mij dat ik mij over zijn vak alvast geen zorgen moest maken.

Gisteren liep ik dus opnieuw door die tuin en ik volgde dezelfde paadjes als toen, in de hoop dat ik mij zou herinneren wat ik na afloop heb gedaan om dat moment te vieren. Er kwam niets. Mijn hoofd bleef leeg.

Als jij mij veel later vraagt wat ik vanmorgen heb gedaan, dan zal ik nog perfect kunnen navertellen hoe ik struikelde  over een verraderlijk trapje in de gang, de deur twee keer achter mij  moest dichttrekken voor ze sloot en even verderop merkte dat de politie mijn auto nog maar eens naar de Bodartparking had gesleept. En hoe alles buiten rook naar nieuw.

First chance I get

Het weekend bestond uit lopen op de berg, waar lege dime bags lagen en platgetrapte blikjes Red Bull en een verpakking van M&M’s zonder pinda. Tijdens een nochtans fijne avond met The Sedan Vault en Willow raakte ik het STUK kotsbeu, en kocht dan maar een ticket dat ik mij eigenlijk niet kan permitteren voor woensdag in de Botanique.

Het weekend bestond uit de nieuwe cd van Kate Nash en nieuw ontdekte Italiaanse restaurants,

uit in de zon zitten met een meisje dat met veel moeite aan de aswolk was ontsnapt en nu heel erg moest lachen om hoe een duif de trappen op en af liep. Een paar uur later zat ik in de kou op een terras met een ander meisje. Zij had een kutavond, maar dat kwam niet door mij. Zij liet mij een stuk geconfijte gember proeven waarvan mijn mond nog altijd in brand staat.

“Hebde gij de blues?”, vroeg de favoriete nagel aan mijn doodskist. Ik zou wel willen, maar ik heb helemaal geen tijd voor de blues. Behalve af en toe, vier minuten achtendertig lang, tussen al de rest door.

Geen enkele vraag is gek genoeg

Het was de week waarin ik een brief schreef met excuses en een brief met goede raad en bij geen van beide had ik een flauw idee hoe ik eraan moest beginnen.

Het was de week waarin ik twee uur lang op café zat te wachten op iemand die uiteindelijk niet zou komen.

Het was de week waarin ik naar het theater ging en mijn sjaal gestolen werd toen ik even niet oplette.

Het was de week waarin ik chocolade eieren uitdeelde en een meisje leerde kennen dat meer van groene-olijventapenade houdt dan van zwarte-olijventapenade.

Het was de week waarin ik ’s avonds naar Geert en Sarah reed, gewoon om te kijken hoe zij schaak speelden en naar Joy Division luisterden.

Het was de week waarin ik haar een cadeau gaf voor haar verjaardag en zij dat op tafel liet liggen toen we het restaurant uitliepen.

Het was de week waarin ik poëzie kocht voor een getrouwde man om hem te bedanken voor wat hij zo onbaatzuchtig had gedaan.

Bovenal was het de week waarin ik mij elke dag afvroeg waarom ik nooit eens gewoon vroeg ga slapen.