Categorie: kort

I’m building a house with a real song

Dus, gisteren stapte ik van de trein en ik vroeg aan een jongen voor de ingang van het station of hij mij misschien kon helpen – waarmee maakt niet zoveel uit, mag ik af en toe nog eens iets voor mezelf houden ook? In ieder geval, dat kon hij, en nadat hij mij geholpen had zei hij plots, zonder dat daar enige aanleiding toe was: “morgen is het mijn laatste dag.”

Ik probeerde: “oh?”, maar er volgde niets meer.

Ik drong toch aan, misschien was de jongen net ontslagen en wilde hij daar graag met iemand over praten. Nee, hij bleek het over zijn laatste dag school te hebben. Hij studeerde voor metser en na morgen had hij eindelijk nog eens een weekje verlof. Of hij geslaagd was wist hij nog niet, maar hij zou in elk geval nog een jaar verder leren. Ik wenste hem een fijne vakantie. Dat hij er maar van moest profiteren. De jongen vertrok. Alles samen: twee minuten, hoogstens.

Ik liep verder en dacht na over dat korte, stuntelige gesprekje en plots werd ik daar gruwelijk gelukkig van. Dat die jongen zo blij was met zijn week vakantie dat hij dat absoluut even aan iemand moest vertellen. En dat die andere hem daarop niet vreemd aankeek.

Ik zal nooit een huis zetten, maar als ik later een muurtje nodig heb, weet ik al wie ik daarvoor vraag. Het hoeft niet eens waterpas te zijn.

I wanna be a field day for the Sundays

Ik neem mijn verslavingen serieus, dus stond ik vandaag al om kwart over zes aan de voet van de berg om een proloog aan mijn werkdag te breien. De berg was al verrassend actief: een man vroeg of ik een hond had en toen ik zei van niet riep hij de zijne weer bij zich. Drie teven, elk van een verschillend ras, stonden even verderop met het ezeltje te praten. Die laatste zag zijn gezelschap vertrekken en begon onbedaarlijk te balken. Ik stelde hem gerust en samen liepen we een stukje verder, op een drafje, elk aan onze eigen kant van het hek. Toen we het einde van de wei hadden bereikt, stelde ik voor om om te draaien en het hele stuk nog eens terug te lopen, maar het ezeltje vond het wel geweest.

Op de iPod kondigde Rick De Leeuw een nummer van Wire aan dat zesentwintig seconden zou duren. Ik nam mij voor om binnen die tijd twee trappenreeksen te lopen – een klim van veertig meter. Ik hield zelfs nog een  “looking as limp as Monday morning” over. Ik ben sneller dan punkrock, ik ben meer doorleefd dan jazz. Een half uur later zat ik op de bus naar Brussel, nog steeds veel vroeger dan nodig. Op het station morste een man hete koffie over zijn hand terwijl hij naar zijn trein liep.

They will never forgive you but they won’t let you go

Eindelijk zou ik Peter Doherty kunnen zien. Okee, er ging een flauwe hoax rond dat de zanger een paniekgriepje zou hebben opgelopen en het slag kinder- achtige radiopresentatoren dat Dorothy zegt waar dat toch echt Dock’rty moet zijn verkneukelde zich al in een eventuele afzegging, maar ik was er klaar voor. Om negen uur toch. Om middernacht was ik moe en een tikje aangeschoten en leek het mij een slecht idee om nog naar Hasselt te rijden. Maar mijn kans komt nog wel: ware liefde wacht.

Waarom worden er zoveel debiele grapjes gemaakt over een jongen die al vijf prima  cd’s  en minstens een tiental wereldsongs  heeft afgeleverd, terwijl Lester Bangs in de jaren zeventig lyrisch deed over veel slechtere groepen die veel meer drugs door hun neus dan wel aderen joegen?

Door mijn eigen hoofd joeg ik vanmorgen de podcast van Het Laatste Uur. Ik had de uitzending van deze week nog niet gehoord en werd compleet verrast door dat ene nummer uit Warren Zevons afscheidsplaat  The Wind. Zevon en vrienden vierden zijn nakende dood en de bedelaar op de trappen van het station speelde daar, alsof het afgesproken was, een accordeondeuntje bij dat er perfect onder paste.  En zo komt het dat ik vandaag met rode ogen aankwam op het werk. Dat kon geen kwaad, want er was nog niemand.

Bril

Martin Bril is dood. Dat zal het laatste nieuws zijn dat ik deze week in het Nederlands lees. Vroeger wilde ik Martin Bril zí­jn. Iedere zaterdagmiddag zocht ik thuis in de weekendbijlage van De Morgen – want zo’n familie waren wij – naar zijn nieuwe cursiefje, dat meestal ergens verstopt zat tussen de kruiswoordpuzzels en de tips voor budgetwijnen. Als ik vandaag schrijf over mevrouwen  van de bus of over het mannetje dat op de trein woont, dan komt dat omdat ik de wereld zo graag door de ogen van Martin Bril wil zien.

Ook dit nieuws is nu alweer een halve dag oud en te belegen om er nog langer bij stil te staan. Ik blader wat door Gloriedagen in een iets te krappe zetel en stel mijzelf gerust met één gedachte: als het vliegtuig neerstort, dan gaan de nouveaux riches op de rij voor ons er tenminste ook aan. Niets tegen mensen die zich opwerken in de wereld, met een beetje hulp van Pierre Bourdieu hoop ik zelf ook zo iemand te worden, maar zodra ik lieve cabinemeisjes als vuil ga behandelen mag u mij voor de kop schieten.

Vóór mij zit een grote, stoere zwarte man met een groot, stoer zwartemannenhoofd. Kaal. Ik vraag mij af of hij zijn hoofd zelf scheert, of dat iemand dat voor hem doet. Achter het rechteroor zit een grote knobbel. De haartjes in de plooien van de knobbel zijn exact even lang als die op de top, wat laat vermoeden dat iemand anders zich van heel dichtbij om het hoofd heeft bekommerd.

Ik besef dat ik staar en dwing mijn blik naar buiten. Polen ziet er net zo uit als Duitsland een kwartier geleden, of als Bertem nog een uurtje eerder. Ik schrik: met een klap valt de stoel achteruit en het zwartemannenhoofd komt plots wel erg dichtbij. Het schudt heftig heen en weer, er klinkt gehoest. Op onze rij puzzelen we met de inhoud van onze voederbakjes tot één van ons een volledig vegetarische maaltijd heeft en iemand anders een shitload aan kip. Elf  kilometer lager gaat Polen over in Wit-Rusland. Er is nu niemand meer om die kleine dingen op te merken.

Summer dress separates you from the rest

Ik had hem al geroken vóór ik hem zag. Een heel opvallende, aparte geur: een combinatie van zurig zweet en de lucht die in de keuken blijft hangen nadat iemand er boterhammen met kaas heeft gegrild.

Hij gaat zitten en gebaart naar mij tot ik opkijk en de dopjes uit mijn oren neem. Veel te warm aangekleed, dit mannetje. “Dit is de laatste halte”, klinkt het in gebrekkig Engels. “Nu gaan we terug?” Ik bevestig dat. Dit is de luchthaven, nu gaan we terug naar Brussel. Ik probeer het te laten klinken alsof ik dat helemaal niet erg vind. Hij lacht en wuift mijn uitleg weg. Hij wijst naar zijn oren en steekt zijn duim op. Ik lees verder. Te laat besef ik dat hij mij wilde waarschuwen: misschien was ik zo verdiept in mijn boek en mijn muziek dat ik de halte niet had opgemerkt. Ik wil nog eens vriendelijk glimlachen, maar hij ziet het niet. Uit zijn rugzak heeft hij een blik bier gehaald, dat hij zo bruusk openmaakt dat het schuim over de grond spuit. Het is kwart over acht.

Een seconde lang vraag ik mij af of ik misschien jaloers ben, maar ik beslis even snel van niet. Het zal wel die muziek zijn waar ik zo neerslachtig van word. Ik stap uit en wens hem nog een mooie dag, mijn kleine, stinkende, bezopen beschermengel. Hij lacht terug. Ik eet een pruim en let erop dat het sap niet over mijn kin naar beneden loopt. Ik ben nogal eens een meneer. Ik loop in Brussel en de zon schijnt. Ik loop in Brussel en het beste is voorbij. Dit is de allermooiste kutdag.

Or move to Kreuzburg and escape into the night

Ik heb een Geheim Project met een Geheime Vriend. Zaterdag hebben we voor het eerst samengezeten en ik moet zeggen: ik ben er gematigd positief over. Met gematigd positief bedoel ik overdreven enthousiast, maar ik heb geleerd om mijn manische uitbarstingen voor mezelf te houden. Er ligt een dunne grens tussen uitbundigheid en agressieve stalking.

Een Geheim Project, Moskou en een filmfestival: dit belooft een leuke maand te worden. Een maand met veel werk voor geen geld. Ik ben de slechtste entrepreneur ter wereld. Vanmiddag heb ik twee koffies gedronken om wakker te kunnen blijven voor een koffieafspraak met Geertje. Het startschot is gegeven.

I think you’re pretty, my shrink says I’m witty.

Sinds ik hier eerder deze maand heb geschreven  dat ik me wel amuseer met dat getwitter, heb ik mij daar al zeventienhonderd keer voor moeten verantwoorden. Schrik dus niet als ik de volgende keer automatisch deze pose aanneem. Omdat ik graag het laatste woord heb: mijn favoriete twittertoepassing.

Op de website  Tweetgeheim  kan iedereen, twittergebruiker of niet, anoniem zijn grootste geheim ingeven. Waarom? Ik neem aan dat zoiets op een of andere manier wel oplucht. In ieder geval is het aan gene zijde best opwindend om al die bekentenissen voorbij te zien komen. De voyeur in elk van ons, zoiets. Zet een installatie met precies dezelfde toepassing in het MoMA en zelfs de grootste twitterhater blijft er gebiologeerd voor stilstaan. Hét bewijs dat je niet het medium moet haten, maar alle  mensen die het vertikken om er iets leuks mee te doen.

Wat de bezoekers  met ons delen gaat van schuldgevoelens (“ik lees door een systeemlek al twee jaar alle mail van mijn collega’s”) over hartverscheurende bombshells (“ik zal nooit van mijn opa kunnen houden door wat hij met mijn moeder heeft gedaan”) tot walgelijk grappige bekentenissen (“ik gebruik mijn moeders seksspeeltjes, maar zij noch mijn vriendin weten hier iets van”).

Zelf heb ik twee dingen ingestuurd: een echt geheim, en iets dat ik gewoon mooi vond klinken. Het verzonnen geheim is langsgekomen, het echte niet. Blijkbaar is zelfs mijn meest duistere kant nog te saai en banaal voor het internet.