De weg ernaartoe was zoveel langer dan ik op voorhand had gedacht. Elke straat leek eindeloos en telkens wanneer ik dacht dat ik er nu wel bijna moest zijn, dook er een nieuwe hindernis op waarvan ik me herinnerde: ‘O juist, die was er dus óók nog.’ Langzaam keerde het besef terug dat ik deze route vijf jaar geleden ook al iets te ver vond om te voet af te leggen.
Het huis zag er langs buiten nog steeds hetzelfde uit. Grijs geverfde muren, een massieve zwarte deur met een gietijzeren deurknop. Ik merkte dat op de eerste verdieping de raamfolie was hersteld, op de plaats waar ik daar een stuk had uitgesneden zodat Moussa vanop de vensterbank naar buiten zou kunnen kijken.
Ik was nog maar net blijven stilstaan op de stoep aan de overkant van de straat toen door mijn oude voordeur een meisje naar buiten stapte. Ze had lang, zwart haar en droeg een bruinleren boekentas. Ze gaf een gehaaste indruk, maar zag er verder niet ongelukkig uit.
Hierop had ik niet gerekend. Verrast liep ik verder — deels uit gêne, deels omdat ik niet de indruk wilde geven dat ik het huis van een wildvreemde stond in het oog te houden. Toen ik me na een meter of tien opnieuw durfde om te draaien, zag ik het meisje weer naar binnen gaan en naar buiten komen. Ze moest iets vergeten zijn.
Ik wandelde een zijstraat in. Terwijl ik dat deed, dacht ik terug aan vijf jaar geleden en aan hoe het leven was op deze plek. Ik dacht aan kleine Eva, de eerste en enige die me is komen bezoeken in de hele tijd dat ik hier heb gewoond, en ik vroeg me af hoe het nu met haar zou gaan. Ik vroeg me af of het huis nog altijd zo naar vocht zou ruiken, of dat de eigenaar op mijn aanraden daar dan toch iets aan zou hebben gedaan.
Bovenal vroeg ik me af hoe anders alles eruit zou hebben gezien als ik net iets langer op deze plek was gebleven. Ja, goed, het leven was er moeilijk, maar dat is het nadien ook geworden en hoe kan je achteraf in godsnaam zeggen welke soort van moeilijk uiteindelijk het makkelijkst te dragen zou zijn geweest?
(november 2019)