Er bestond een tijd waarin het woord zigeuner nog indruk maakte. Het was een scheldwoord, dat wel, maar het sloeg op wonderlijke mensen die zonder omkijken naar een ander land trokken wanneer ze het ergens beu waren, die elke avond dansten en muziek maakten en die bijzondere dingen konden, zoals kwalen genezen en met de dieren spreken. Vandaag zijn zigeneurs gewoon christenen in een full-option caravan en schemert hun muziek nog enkel door in de platen van een Amerikaanse stadsjongen die nooit dichter bij de Balkan is geweest dan Parijs.
En wie weet had ik niet eens van Beirut gehouden als die muziek niet míj had gekozen – door een titel te lenen aan het mooiste toneelstuk dat ik vorig jaar heb gezien, door toevallig op de radio te springen tijdens de vreselijkste autorit van mijn leven, door op het juiste moment met de juiste platenhoes in de winkel te liggen toen ik mijn eerste vinyl kocht.
Vanavond stond ik met de bassist van Six Hands in het Rivierenhof in Deurne. Het septet van Amerikaanse stadszigeuners speelde een uur lang liedjes over alles wat had kunnen zijn, maar nooit is geweest. Terwijl de drummer manisch lachte en de blazers schetterden, dacht ik terug aan wat William Fitzsimmons vorige winter in Brussel zei: “it shouldn‘t be this much fun playing these sad songs.”
Beirut in de kiosk van het Rivierenhof was mijn optreden van het jaar. Ik ben bereid vanaf nu binnen te blijven om dat zo te houden. Terug thuis deed ik iets wat volgens de ongeschreven concertregels eigenlijk niet mag: ik legde meteen Gulag Orkestar nog eens op.