Ik zit in de auto op de parking van het ziekenhuis. Ik ben moe, door het veel te vroege opstaan of eerder door te weinig slaap — maar dat was dan mijn eigen schuld. Ik heb al geprobeerd om de vermoeidheid eraf te wandelen, even een rondje om het terrein of zo, maar het is nog te koud of eerder heb ik een veel te dunne jas gekozen. Mijn telefoon trilt: de afspraak loopt uit.
Deze plek is rustiger dan ik haar ooit heb gezien. Af en toe parkeert een andere wagen in een van de vakken in mijn buurt. Een verpleger stapt uit, even later een wat oudere vrouw die ook door haar man wordt afgezet. Ze duwt het portier dicht met haar hand in het verband.
Er zijn dingen waarvan je weet dat je ze maar eens in je leven meemaakt en daarom beleef je ze vooraf al tientallen, honderden keren in je hoofd, maar het voornaamste wat die dingen gemeen hebben, is dat ze nooit uitdraaien zoals je je ze had voorgesteld.
Ik probeer om geen enkel woord te missen in de podcast waarnaar ik luister, om mezelf af te leiden van het besef dat het eerstvolgende bericht dat ik krijg, maar twee boodschappen kan bevatten en slechts op één daarvan wil ik op dit moment voorbereid zijn.
Het wachten duurt nog langer en blijft duren. De ochtend komt op gang, steeds meer mensen rijden af en aan. Een groepje verpleegsters loopt door de uitgang naar buiten. Ik denk aan mijn moeder en de foto die zij gisteravond heeft doorgestuurd van zichzelf in beschermende kledij en veiligheidsscherm.
De telefoon trilt. Mijn gedachten en hart slaan over. ‘Sorry dat het zo lang heeft geduurd. Alles is goed. Ik heb een filmpje van de baby.’
(april 2020)